[ net iets in die aard in een tekstspleet op FB gemurwd, ik wou het toch ook anders bewaren, zichtbaar houden, vooral voor mijzelf omdat de verwoording het creatieve proces verhelderen kan, soit, dus: ]
De laatste weken ben ik zowat mijn lectuur van Giorgio Agamben’s Homo sacer publiekelijk aan het ‘verteren’ in enkele dizains van de Lylia-cyclus, waarbij ik bewust Agamben’s theoretische kader ‘misbruik’ en omvorm tot een lyrische lettersoep. Zoiets hoor je eigenlijk niet te doen, het is een traditioneel als erg ‘onlyrisch’ gedoodverfd procedé, maar bon, dat lap ik dan maar effen aan mijn laars, want het is, voor mij alleszins, interessant. Wat komt er dan zoal uit?
Wel, ziehier een ik, een wij in de hopeloosheid van het naakte leven: hoe wij door de rechteloosheid van de voortdurende uitzonderingstoestand en door de genadeloze, tot in het intiemste van ons leven doordringende exploitatie (op Facebook, bv), constant daarop terug geworpen worden, herleid tot bevende, gestupifiëerde schimmen van wat wij dachten dat wij waren, het Grote Commerciële Ego waarmede wij elkander verhandelen kunnen en waarmede wij door de anderen verhandeld kunnen worden. Agamben behandelt in die eerste boeken van Homo sacer de problematiek vooral van juridische, politiek-filosofische kant, maar dat kan je makkelijk aanvullen met het opgedrongen nihilisme waar het kapitaal ons in vastzet.
Het schone van het leven waar wij dan als gekken uitbundig naar wijzen, de pracht van de natuur, de schier mystieke verten in het voorverpakte spirituele, dat alles dat wij dienen te verheerlijken -op straffe van ontvriend te worden, een paria onder de geëxploiteerden – al die pracht en praal van onze versjacherde humaniteit, dat wordt elke dag meer en evidenter een Buiten, waar wij als opgeslotenen in ons enge Binnen, niet meer aan kunnen, we kunnen het enkel etaleren, het Delen met onze Naasten, de Namen, de Gezichten, de tot tags en statistieken herleidde herinnering aan van hun toekomst beroofde personen.
Waarschijnlijk heeft het geen of een tegengesteld effect, maar deze dizains zijn toch enigszins opgezet als een louterende oefening, dit retorische drukken op de opgespannen zweren van onze hoogst interessante tijden wil eigenlijk een nieuwe openheid bereiken waar het naakte leven zich middels een hersocialisatie terug enigszins kan aankleden met een humaniteit die haar plaats kent in het licht van het transhumane, het ijzingwekkende Buiten dat zich maar al te duidelijk kenbaar maakt.
Veel te ambitieus voor die schamele verzen, natuurlijk, maar zo zijn we nu eenmaal, wij dichtertjes: luide brallende geboren, & kermend zachtjes ten onder.