<<< over asemische schriftuur (3)
Het zal wel een Noord-Nederlandse hebbelijkheid zijn, dacht ik, toen ik uitgenodigd werd voor een avond gewijd aan de ‘Asemische poëzie”, die maakt dat alles wat enigszins onbegrijpelijk is, maar onder ‘poëzie’ moet ressorteren. Ondertussen heb ik de programmatoren bij Perdu natuurlijk leren kennen als fijne, subtiele en integere lieden, en kan ik hen enkel maar loven omdat ze de asemici in ons taalgebied hebben willen introduceren, maar toch kan ik hier de boutade niet weerstaan. Want het is toch wel tekenend , dat iets wat ik al geruime tijd kende als ‘asemic writing’ nu plots vertaald & wel opdook als ‘asemische poëzie”. Dat het niks te betekenen heeft, tot daaraan toe, maar dat het wat met schrift te maken heeft, kom nou! Al dat kalligrafiegedoe, da’s toch iets voor de hobbyclub! In deze aflevering van mijn reeks over asemische schriftuur hebben we het voornamelijk over de tweede helft van deze tweeledige term.
Ik heb voor deze serie schrijfsels enig opzoekingswerk verricht en het is overduidelijk: het schrift, de manuele act van het schrijven met alles wat daar bijhoort, is sinds jaar en dag door zowat iedereen stiefmoederlijk behandeld. Alsof het schrift inderdaad niet de échte moeder van al het geschrevene is, wordt de kunde al zeker een eeuw lang bijna volslagen verwaarloosd door zowat alle cognitieve wetenschappers, linguïsten en literatuurvorsers incluis. De literatoren zelf, essayisten, prozaïsten of lyrici, uitzonderingen zoals Henri Michaux of Christian Dotremont niet te na gesproken, hebben er al evenmin veel aandacht voor. Het schrift is ook voor hen slechts een vehikel op weg naar de tekst. Hooguit bij het bronnenonderzoek der historici komt het ruim aan bod, omdat je die verrekte oude handschriften nu eenmaal gelezen moet krijgen, wil je ze als brontekst gebruiken. Want ook daar: handgeschreven documenten, dat is nog geen tekst. Tekst is wat in een tekstverwerker kan. Het schrift is louter hulpmiddel, drager van de vader van alle kennis, het Woord, de heilige Logos.
Ho maar, roept ons Gerda, achter in de zaal, tekstverwerkers, zo oud zijn die toch nog niet? Nee, maar lang voordat de computer en de tekstverwerkingsprogramma’s hun intrede deden, had je al de typemachine, die het geschrevene van al dat persoonlijke, onduidelijke en emotioneel belastte schrift ontdeed. En, veel belangrijker, onuitroeibaar zelfs in ons eeuwenlang etnocentrisch denken: een meedogenloos dedain voor alles wat contrair was aan onze despotische alfabetiseringsdrang (noot 4.01). Het alfabet immers, óns alfabet, gold namelijk als zaligmakend eindpunt in een gestage ontwikkeling van de eerste neigingen tot pictogrammen, via de spijkerschriften en die ‘omstandige’ ideogrammen (pfew, die chinezen!), langs de Griekse bakermat (zijn ze nu nog niet failliet?) naar het Latijnse alfabet, de daaruit resulterende ISO 8859-1 charset, de basis voor ASCII in 1963 die later dan schoorvoetend weer werd uitgebreid met een massa ‘internationale’ tekens tot de huidige Unicode-standaard.
Nu, u voelt het al komen, die alom verspreide gedachte van de ‘natuurlijke’, ‘evolutionair ontwikkelde’ superioriteit van het zgn, fonetisch monovalente (=elke letter/lettercombinatie in het schrift verwijst éénduidig naar een klankcombinatie in de gesproken taal) alfabet berust hoegenaamd nérgens op, het is één van de vele dingen die wij nodig hebben om onszelf te kunnen vertellen hoe geweldig we toch niet zijn. En onze adoratie van het alfabet heeft natuurlijk ook alles te maken met onze abjecte afhankelijkheid ervan viz. onze door en door geïnformatiseerde cultuur. Facebooken in handschrift zou niet bepaald van een leien dakje lopen. Maar laten we dat alfabetsysteem van ons eens objectief-kritisch bekijken.
Ons Latijnse alfabet is, om te beginnen, zo fonetisch monovalent als mijn kat als ze om eten vraagt. Net zo min en zeker niet beter dan het Griekse alfabet, het Cyrillisch of welk dan ook van de talloze andere fonetisch gestructureerde schrifturen op onze planeet. Bewijzen moet je daarvoor niet aanvoeren: mocht het alfabet echt fonetisch monovalent zijn, dan zou mijn Vlaamse ‘kat’ hetzelfde geschreven zijn als de Britse ‘cat’. En wat staat die ’n ‘daar te doen op het einde van ‘zinnen’ als je die helemaal niet uitspreekt?
Het Latijnse alfabet kan enkel als fonetisch schrift functioneren dankzij een geheel van orthografische regels, spellingsregels dus, waarvan de logica, zo blijkt bij elke hervorming daarvan telkens weer, soms ver zoek is. Dat kan ook moeilijk anders, want de ‘logica’ van de orthografie is in feite een historisch gegroeid amalgaam van gebruiken en afspraken. Allemaal dingen die we best wel willen weten, interessant vinden enzo, maar goh, moet dat nu echt? En wat heeft dat nu met jullie asemisch gedoe te maken?
Geduld, Gerda, geduld. Ik poog duidelijk te maken waarom er zulk een taboe rust op het schrift als schrift, als een autonoom en dynamisch systeem, als een onderdeel van de taal als techniek, en dat gaat nu eenmaal niet sneller.
František Kupka – Studie naar een islamitisch ontwerp – ergens tss 1905-1910
De enige reden waarom het gebruik van het Latijnse alfabet zo wijd verspreid is, en het Griekse minder, bv, heeft met macht te maken. Westerse, Angelsaksische suprematie, hoe tanend die ook is. Maar dat is niet alles: er is evenmin een reden om aan te nemen dat het alfabetische schrift, onze befaamde fonetische benadering, beter, efficiënter of zelfs maar nuttiger zou zijn dan de vormen van schrift die op geheel andere basis geschoeid zijn, de fonetisch polyvalente, ideogrammatische schrifturen van het Chinees en het Japans bijvoorbeeld. Ook hier heb je niet echt een bewijsvoering nodig: waarom zouden al die miljarden mensen nu gaan vasthouden aan een slecht systeem als er, voorgeïnstalleerd in hun MacBooks een beter systeem voorhanden is? Omdat ze zo loemp zijn misschien?
Onderzoek heeft bijvoorbeeld aangetoond dat het Vietnamese, ‘koloniaal geimporteerd’ latijnse schrift met de overvloed aan diakritische tekens niet makkelijker aan te leren is dan enig ideogrammatisch schrift (noot 4.02). Ik simplificeer hier fel, maar al deze monosyllabische talen zijn allicht beter af met een polyvalent, syllabisch schrift, waar enkele sleutels bepalen op welke manier een bepaald ideogram gelezen moet worden. De Egyptische hiërogliefen kenden overigens een grote redundantie: naast de pictogrammen die op ideogrammatische wijze functioneerden waren er voldoende cuneïforme elementen die een fonetische lezing mogelijk maakten, zonder al die heilige, picturale poespas (noot 4.03). Dat getuigd natuurlijk van een heel andere houding t.o.v. het schrift als onze utilitaristische en logocentrische attitude. Strikt ‘evolutionair’ gezien was er dus geen noodzaak voor het behouden van de picturale elementen, maar er lag duidelijk betekenis in dat schrift, naast de semantische functie ervan, een exces waar we sinds Bataille behoren gevoelig voor te zijn, moesten we niet alle ‘verworvenheden’ van de theorie als dusdanig klasseren en eens ze netjes geklasseerd staan, prompt vergeten. En hoezeer Derrida’s De la grammatologie de orde van het woord ook deconstrueerde, het onderzoek naar de werking van die ‘a-semantische’ laag in het schrift, staat ook heden nog in haar kinderschoenen.
Eh bien voila, in het superkort, Gerda, waarom die schriftbeschouwingen, die ik overigens geheel uit het werk van de uiterst verdienstelijke Anne-Marie Christin ( zie bibliografie) gepuurd heb, hun zin hebben. Ze tonen namelijk aan dat er wel degelijk een wetenschappelijk en zelfs enig literair misprijzen voor het schrift bestaat op basis van de vermeende vanzelfsprekendheid, die ons blind maakt voor de geheel eigen werking ervan, los van wat wel al ruim gedocumenteerd is, de discrete techniciteit van de taal als parole. En het is nu net dat wat de asemische schriftuur, door een doelbewuste weglating van de semantische binding, in het volle daglicht stelt voor eenieder die het zien wil …