Uw mond, uw kijken zo oneindig rond,
Het frêle waaruit u toch zo klaar ontstond.
Het raken van uw arm aan de mijne,
Uw ochtend glorieus, uw adem lijnen,
Waarin mijn zang was opgehangen, uw vlees
Dat niets van u, & ik die niets van mij
Weerhield, uw ogen star, uw zucht zo hees :
Dat leven leende ik , & ik betaal
Sindsdien die gunsten af met dode taal.