L’ardent desir du hault bien desiré,
Qui aspiroit a celle fin heureuse,
A de l’ardeur si grand feu attiré,
Que le corps vif est jà poulsiere Umbreuse:
Et de ma vie en ce poinct malheureuse
Pour vouloir toute a son bien condescendre,
Et de mon estre ainsi reduit en cendre
Ne m’est resté, que ces deux signes cy:
L’oeil larmoyant pour piteuse te rendre,
La bouche ouverte a demander mercy.
vert. Robert de Does, ISBN 9025349617, p.49:
Mijn vurig hunkeren naar ’t hoogste goed
En het begeren van het meest begeerde
Joegen mijn vuur aan tot zo’n felle gloed
Dat het mijn levend lijf tot stof verteerde;
En van mijn leven dat ik ruïneerde
Door jou te wijden alles wat ik was,
Van heel mijn wezen, opgebrand tot as,
Zijn deze twee mijn laatste levensteken:
Een wenend oog dat bidt om charitas,
Een open mond om jou gena te smeken.
vert. dv :
De begeerte naar ’t hoogst begeerde goed
Die vurig streeft naar haar gelukkig doel
Heeft van het branden zulk een vlam gebracht,
Dat ’t levend lijf als stof in ’t Duister woelt,
Dat van mijn leven, dat met alle macht
Naar ’t goed wil dalen bij dit ongeluk
& Van mijn zijn, aldus tot as herleid,
Er niets meer rest dan deze twee tekens:
Een tranend oog dat meelij wekken wil,
De open mond die jouw genade wil.