Het past ende siert den Kathedraalse Dichter in zijn Bescheiden Huidige Incarnatie, te weten & met name het zwakke vlees uwer dienaar, om bij het naderen van de jaarwende, tijdens het beluisteren (via bewandelbare MP3 formaten) van Lieder und Gesänge van Johannes Brahms, uitgevoerd door de onafscheidelijke lijkzangers Dietrich Fischer-Dieskau en Jessye Norman aan het Barenboimse Klavier, af te dalen naar de diepste & donkerste afdelingen van de Kathedraalse Bibliotheek om daar Geschriften op te diepen, die Aansluiting kunnen vinden bij wat er rond deze dagen in de Hoofden van zijn talrijk publiek leeft, namelijk koopdrang, drankzucht, nostalgieke boulemie & temidden van het orgastische feestgedruis de Gapende Wonde: een hartverscheurend Heimwee naar een Levende God.
De dagen immers, zij zijn donker.
De straten ook, zij ogen koud & in de Holtes waar zich Ooit bevonden de zielswarmte der pupillen, branden nu, bij de winkelplafonds bekreffelende Schaduwen zijner Ondode Medemens in hel-verblindend Halogeen de koude vuren van de Koopkoorts & het puurste Geile Burgerzuur.
U vraagt zich allicht af: waarom? Brahms , tot daaraantoe, maar Dieskau? Norman? Daniël? Is den Dichtergeest dan helemaal vezwakt? Wakken in hem slechts het weke kwabben van de Romantieke kwijl waar ooit toch hersens waren? Wel, neen, lieve bovendijkse & ondermaasmondingbeminde taalgenoten!
De verklaring kent de eenvoud van een Turingtest: het beluisteren van Brahmsliederen wapent den Dichter vooraf. Na drie cd’s van dàt kan hem tijdens de komende feesten niks meer overkomen waartegen hij niet alreeds voldoende afweer heeft opgebouwd.
Meteen (Jacques Derrida zou zeggen : à la fois) levert deze nieuw-guantanamoose marteling den onfortuinlijken Dichter de noodige Trefwoorden waarmede hij in de Kelders van de Kathedraalse Bibliotheek de talloze miljoenen schuifkens moet gaan raadplegen om de Gepaste Gezangen terug te vinden.
Dit jaar vond ik aldus volgende 2 Vroeg-Christelijke kleinooden voor u.
- Het eerste Lied, ‘Spiegelschuif’, vertaalde ik uit het Aramees. Het behandelt op verfrissend mathematische manier de Materie van de Conceptie.
- Het tweede Lied, dat ik titelloos in een halfvergane bundel Oud-Griekse apokriefe geschriften terugvond, geeft , na een bezwering van Demonen (wellicht van Zoroastrische oorsprong; er is een referentie naar de bloeddorstige sekte der Nonieten die het getal negen aanbaden), in de voor ingewijden bekende eeuwenlange traditie die de Heilige Maagd tijdens de eerste zweterige dagen van de Zoondracht Haar Pleziertje gunt, dat waar Elke Vrouw recht op heeft, zeker daar zij haar man te Timmeren weet staan, & niet van insgelijks Vuur Begeesterd, de Hemelse Realiteit weer van Maria’s Blijdschap.
In het Griekse origineel eindigt het Lied op een passend langgerekte oe-klank, die ik evenwel niet in het Nederlands kon weergeven zonder de semantiek geweld aan te doen. Vandaar dat ik het Lied toch de titel ‘Nu’ meegaf, in de hoop dat u, als geoefend Kathedraals Lezer, over voldoende klankretentievermogen beschikt om zich, dankzij het nu reeds beginnend inwerkende zeuren van de U-klank, bij het einde van deze berichtgeving gekomen toch de kracht van het origineel in te kunnen beelden.
Spiegelschuif
Ware overtuiging siert de lege man maar
deze vervellingsresten der hooghemelrijks
bezochte maagd snoeren hem te stram.
Jozef oculeert tot driemaal toe & hanig
het bereikte te beglijden heilige. Zij,
haar verlangen kondigt Al zijn geboorte
in de pittige stilte na de penetratie aan:
o schalen van vergetelheid
o graden van ontzetting
o eenheden heil in haar
& ons gezang.
Nu
Bij d’eerste zwelling in den Maagdenbuik
de duivelse Nonieten trisoneren òp de bugels
hunne satanieke winden & hun zwarte wieken
welken niet, nee welken niet (elke iet, e e i)
tot ieders bloed in kelken sissend is gestort
tot tot korrels gramschap, haat & afgunst
het vloeien van de zielen is gestremd.
Stotter niet gij goddelijke Maagd,
nu gij u met uwe vingertjes het beven
van uw lusten tot blijde kreten
van bevrijding brengt!