De kale takken met hun strak gebinte
Steken in de trieste brij van witte mist:
Niets rest er nog van ’t eens zo blijgezinde.
Zo word ik straks tot louter zwart gewist
& Mijn ontbering, de krakende korst
Van mijn leven dat om u een sterven is,
Barst waar het gemis haar zuren morst
In scheuren open, onthult wat enig is:
Het Licht waarin uw stralen teder ligt,
Het Niets, uw alles in één bliksemschicht.