“k als in kat”
dv 2010, NKdeE Schoonschrift, bister op papier, vóór het uitknippen
- Claude Lévi-Strauss in his preface to Roman Jakobson’s Six lectures on Sound and Meaning, Sussex 1978, ISBN 0-85527-841-2:
- A myth never presents a specific meaning to those who hear it. A myth sets up a grid, solely definable in terms of the rules by which it is constructed. For the members of the culture to which the myth belongs this grid confers a meaning not on the myth itself but on everything else: i.e., on the picture they have of the world, on the society ansd its history about which the group members might be more or less accurately informed, and on the ways in which these things are problematic for them. The matrix of intelligibility provided by the myth allows them to be connected up into a coherent whole. It is worth noting in passing that this role which we are attributing to myth leads on direct…ly to that which a Baudelaire might have attributed to music.
- Wat die tekst voor mij zo fascinerend maakt:
- het NKdeE Schoonschrift is een Neo-Kathedraals CRD-onderzoek (=Creatieve Research & Development) naar mogelijke congruenties tussen de symbolische inkleding van menselijke klankproductie (talige en buitentalige, maar voorlopig gaat het vooral over de talige vormen) en deconstructie van onze versteende alfabetische weergave daarvan. We doen dat door enerzijds het zwaar overgecodeerde stelsel van het alfabet uit te breiden en te projecteren op een geheel van klassen die in theorie elke (fonetisch denkbare) klank van het Nederlands kunnen genereren, en anderzijds deze klassen een uitdraai te laten genereren via de ‘printerklasse dv’ , uw dienaar geabstraheerd in zijn hoedanigheid van zwaar erotisch getroubleerd bister-kliederaar.
- de basis van dat alles, waarom zo’n onderzoek überhaubt mogelijk is, is natuurlijk dat beide activiteiten, het produceren van menselijke klanken al dan niet met betekenis beladen én het Schoonschrijven, dat die beide ‘dingen’, geen dingen zijn maar -sterk cerebraal gekleurde – bewegingen. Die bewegingen zijn heel erg different zichtbaar als respiratorisch gestuurde mond- en strottehoofdbewegingen en als schouder-arm-vinger motoriek, maar worden tijdens het onderzoek gedacht als resultante van een eendere mentale beweging, vandaar dat je de beginnende Schoonschrijver wel ’s kunt betrappen op serieuze smoelentrekkerij tijdens het Schoonschrijven omdat je tijdens het Schrijven nu eenmaal die mond- en strottehoofdbewegingen minstens dient te activeren als neurologische gebeurtenis.
- Lévi-Strauss suggereert een congruentie tussen wat er op dit niveau in de taal gebeurt met klank en betekenis enerzijds en wat er in ‘zijn’ terrein gebeurt met mythe en (sociale) betekenis anderzijds: de basis van de bewegingen zijn universeel, algemeen menselijk, hoe het mythische grid past op die mentale structuren ( Lévi-Strauss blijft in dingen denken, het is nu eenmaal een structuralist en geen Deleuziaanse Herakliet zoals er in de Kathedraal rondhossen) is taal- en/of cultuur afhankelijk.Die congruentie wordt in het Neo-Kathedraals Gedachtengoed gezien als een noodwendigheid van de Bewegingsleer omdat die nu eenmaal de Recursie als Eerste Beginsel heeft. Denk aan gedraaide, stekelige zeeschelpen, hoe de kalkafzetting van de ‘geprogrammeerde’ basisbeweging een spiraal wordt en vervolgens op non-lineaire wijze verder ‘evoluert’ naar de complexe vorm van de stekelige schelp. De ‘beweging’ van de mythe, die natuurlijk ook een ’talige’ beweging blijft, is de resultante van de oorspronkelijke klank-betekenis beweging, een ritornelle (terugkerend motief) in de verstrengeling van klank en betekenis.Diezelfde beweging is ook waarneembaar op het prosodische niveau, alleen zijn we daar veel minder gevoelig voor omdat we erg syllabisch geconditioneerd zijn (de betekenissen liggen vast gecodeerd op de morfemen, de prosodie (intonatie, ritme, de zang in de taal, zeg maar ) denken we al als een bijna buiten-talige bijkomstigheid (terwijl dat in de orale praktijk allerminst zo is, de almacht van de ‘betekenende syllabe’ is een dictaat van het geschreven woord. Lévi-Strauss poneert hier de aanwezigheid van dezelfde ritornelle, hetzelfde motief, zij het met een omkering (het lijkt wel Bach) op het mythische niveau, daar waar de mythische memen, bv de zon, de maan, de Godin, geen ‘vaste ‘betekenis hebben, maar binnen het semantische grid van de mythologie wel een vaste plaats innemen. In Neo-Kathedraalse termen zeggen we gewoon dat de mythe een geheugenregister is waarnaar data kunnen worden weggeschreven en dat de memen gereserveerde geheugenadressen zijn waarnaar weggeschreven en waarvan gelezen kan worden. Het geheel van methodes van lezen/schrijven en de ordening van de geheugenadressen noemen we dan de ‘klasse’ van dat myhtische meem. Op een soortgelijke manier vormen we op een ‘lager’ niveau de fonemen van het Nederlands om tot Kathedraalse ‘Klassen’. Voor de Kathedraalse Leer bestaat er echter geen kwalitatief gekleurde hierarchie: het dagdagelijkse spreken is ‘evenwaardig’ aan de lyriek of aan het gebruik van mythische taal, een ritueel of een gedicht is gewoon een andere handeling dan een brood bestellen bij de bakker, het heeft niet meer of minder ‘zin’ (het ene is ook niet ‘mysterieuzer’ of ‘rationeler’dan het andere, de systematiek beweegt gewoon anders).
- interessant om hierbij te vermelden is dat voorheen, in de ME, de Renaissance, de literatuur van Huygens en Hooft, het schrift veel minder rigide was en zich veel beter leende tot de aanmaak van getelde verzen, waarbij het aantal lettergrepen en/of het aantal klemtonen per vers de lengte ervan bepaalde. Da’s interessant omdat het aangeeft in welk een linguistisch keurslijf wij wel praten, schrijven en, vooral, denken. De emotioneel geladen discussies rond de vele spellingshervormingen die ons recentelijk te beurt zijn gevallen ,kunnen daarvoor symptomatisch geïnterpreteerd worden. Elke aanspraak van wetenschappelijkheid in dat kluwen is natuurlijk nonsens, een dermate reducerende spelling als die naar ‘ons’ alfabet kan alleen maar normatief georganiseerd worden en de regels daartoe zijn uiteindelijk volslagen irrationeel wegens onderhevig aan het contingente van de levende taal.
- De Lylia-reeks is mijn ‘mythische’ component in dit onderzoeksproces (een NKdeE CRD-project is altijd ingebed in een grotere onderzoeksstroom – er ‘is’ maar 1 stroom, 1 lopend onderzoek). Het gebruikt het Scèviaanse dizaine als generatieve klasse, een geheel van ‘restraints’ om via een erg dv-interne schrijfcomponent (de auteur als automaton) een proto-mythisch betekenisgeheel tot stand te brengen, een pseudo-scève zeg maar, een tekstueel corpus dat, uiteraard als hereditaire afzetting t .o.v. het obscure, occulte, neo-platoonse en petrarcistisch universum van de wanhopige auteur van de Délie, een leesbare en zelfs ritueel bruikbare wereld opbouwt waarbinnen een autonome stroom of spanningsveld rond/van semantieke attractoren mogelijk is, beleefbare teksten dus
- enfin, soit, that kind of sh*