III
ik waak & sta er hels omrand, de blanke
pit waaraan uw einder is ontbrand, ik
reik & ledig in het droeve donker van
uw Karagol mijn droge zucht, mijn taal
bereikt uw oor maar niet de vrucht, ik
slik & bind het branden aan de pijn, ver-
enig ons & deze plaats in ’t drieluik van de tijd:
het gouden toen verraadt er onze zonde
uw doffe nu verlost ons geen seconde & in
het spoor van straks verscheuren mij uw honden