gelieve de mededeling +++011/8015/49254+++ te gebruiken
de voorraad pellicule voor de beslijming van het Echte is op
hij klotst tegen het hoorbare aan als olie op een krijtrots
de zonnebloemen hielden het geen twee maanden
rot in de pitten, honderden horzels op uitzwermen
te barsten stonden, je vergulde leugens in de zak
bij mijn gelogen goud, een loting met eendere
elke hand vermorzelt elke andere hand, iedereen is te laf om onbevangen in het ik van de andere te kijken, het harde, de ondoordringbare spiegel, de unieke dood van het bouwwerf ons in het verspeelde ons van mij,mij,mij & die seks is vervangbaar maar de conversatie, het onmiskenbare schuren van het orgasme op het orgasme, stilte op stilte, enkel door het zwijgen, het persen van bloedende lippen op persende lippen op het eindige kloppen van de bonzende pomp, de korrel van het nee in de slijm van het ja waarin ieder zich schuilhoudt met dat gebibber daar in het genietende vrouwtje, dat bluffen & tieren in dat dolende mannetje achteraan in de bekrompen plaats, de afwezige tijd, de grot van het verprutste genot (“er moet ergens toch een haakje zijn om mijn jas aan op te hangen”)
de rimpeltjes die ze zo mooi zegt te vinden zijn de meshalen
die ze maand na maand door zijn verwenste gelaat trekt,
haar zuur dat tergend langzaam doorbrandt in zijn krijsende lijf
de staafjes Izeganz aldus
staan negenwerf hun wee te neuzelen:
wij spraken & je hoorde enkel je gewenste stilte
wij vlogen & je keek met nekpijn naar je grijze lucht
wij hebben de kinderen & je leert hen hoe je de leegte vol met ledigheid moet spellen
ik heb je gemaakt & je maakt mij af
onvoorstelbaar hoeveel ton gehuichel je nodig hebt
om niet te zeggen hoe dood je mij wel wil
om te verhullen hoe boers je egoïsme is
je danst als een aangereden kat je spasmen uit
in het dampende pek van je betaalde macht,
het fuck you van je kotslaagje beschaving
in de gapende mond van de Worm sta je
te kelen dat het wormen zijn die niet mee
kunnen & je hebt het geld & de heilige taak
om ze met in je verzuurde christusbloed
gedrenkte vodjes & borstels te verdelgen
“je kan maar beter geen medelijden hebben’
(zweer je vader maar af of je komt er niet meer in)
haar verraad kan je niet eens verraad noemen, ze leeft als een amoebe & terwijl ze fingeert er niets van te begrijpen, overwoekert de fictie haar begrip, kraait heur haantje gezapig onder de pillen in haar bed tussen de onzichtbare slierten van het rottende hunne & haar handen verraden haar lichaam & haar hunkerlijf denkt wat zij ondenkbaar acht & haar vingers rammen het tussen haar wit-zwarte blokkenspel & haar nagels zijn de hamers op de nagels in zijn vel & haar adem in de hitte van die halve adem het sleuren & gooien met zout & azijn in zijn buikkraters, armgaten & haar tanden ontbloten in haar nacht zijn vulgair tentoon gespreide vingerbotten & ach ze doen het allemaal dus waarom zou zij niet, zo’n mormel is gedoemd & abnormaal, ongewettigd afwezig toch bij het gestelde fortuin, in alle weelde & heerlijkheid een stuk drijvend rot dat je van je lijf dient te schudden voor het wekelijks gebruik met het andere lijf, het anderhalve werktuig, de bewreven, bejubelde zwijgplicht samen, zij speelt hem zijn dood voor in de geschifte tijd van een ander & dat beeld dat ze had, dat doorslaan van de nog smeulende roetranden in het gebroken wit: gooi er dat verjaarde looizuur van je maar op.
het sissen is hij van een plasje inkt in je handpalm
[PLIzeganz. version.2.8_run 2012_315.endOfProcess. print(“results: none, plausibility next run: 0.0014%, abandon Y/N? “]