&
Het was bijna zeven maart & er gebeurde niets.
Er gebeurt nooit iets in een verhaal.
De spinnen hadden mij die nacht gebeten in mijn rechterkuit & mijn rechterpols. Zijn spinnen rechts? Ik dronk genoeg om niet te hoeven dromen, maar straks diende ik weer te stoppen. Dan zal ik weer sluiks kijken, dacht ik, wég van dit leven, met de glimlach, de spleten in waar het stof mijn stof zoekt dat weigert te vallen. Ik dronk & dacht mij weg, net om deze gedachten toe te laten, zoals ik eertijds haar het reeds gedane als een dans toestond, een ingestudeerde pirouette van vermeende schoonheid op een leeg veld. Zo zocht ze jarenlang vergeefs in mij naar wat er gaande was in mij, omdat ze zocht naar iets & weigerde de weg te vinden naar het zoeken & bouwen dat liefde heet. Neue Kathedrale des erotischen Elends.
Spiritueel misbruik is vooralsnog niet strafbaar. Enkel als ik dronk, begreep ze het, & nu ze het in mijn afgedwongen afwezigheid wél begrijpen wil, drink ik om de tijd terug te draaien naar dat hemeltergende onbegrip terwijl ik nuchter was. Heimwee naar de kwelling van de aangereikte strohalm, het Stockholmsyndroom all over. Lussen in de tijd, wurgslangen, een nieuwe perversie van de double bind, waarin ze mij oscillerende hield, een armtierig machtsvertoon dat voorheen tenminste nog eenheid van plaats had (ik lieg mijzelf bijeen in de lussen van haar leugens, als ik dronken ben, dan schrijf ik niet, dan dans ik het, al strompelende, desnoods).
De rol van mijn geheugen, zo dacht ik nog, is een interactieve, zij het lichtjes eenzijdig getoonzette pianolarol. Telkens iemand de rol afspeelt, komen er gaatjes bij, accenten links, attenuaties rechts, & heel wat nieuwe noten, dwaze vergissingen van een pretentieuze joueuse.
Verspilling van levende handen in een afgeschreven compositie. Bewegingsexcessen. Uiteindelijk krijg je immers niet het lang verwachtte alomvattende, maar het al te familiaire grijze dreunen van het monotone. Een minutenlange aanslag van de dood.
De echo van mijn onontvankelijk verklaarde stem rimpelt spiralen in de vijver van een wenende Narcissus. Niet, non, nun, een Tibetaanse kaalgeschoren kip verdomme, gevogelte dat het vliegen verleerd is.
Ach, vergeet het: aan al die sterfelijke klanken van de stem valt toch geen woord toe te voegen, elke zin implodeert ogenblikkelijk tot een moordende hagel van klankgruis: buskruit & roet van boek Genesis, shot from the hip.
Ik stopte niet, & droomde toch. Op de laatste nacht overviel haar zoen mij. Het offer was volbracht.
&
(Het boek der boeken loopt hier af als een rol, maar wie leest er nou nog boeken? Er gebeurt toch nooit wat in een verhaal. )