het is bijna ochtend & ik braak
een zon. het vuur versmelt mijn vingers
& mijn mond tot bol. ik draaf de straten
af, mijn soort is hol, je voelt een vel
met daarin wit een etterend gezwel.
ik hoor het ruisen van de stroom.
er word gemorst met water
in het water & de lucht
is van doortastendheid
een zwanger wijf, ze kleeft mij aan
& fluistert dat het zo niet verder kan of kon.
de tijd is weg, ik wou een god & nam dan jou. & nu
is alles koud. ik snij de klanken
uit ‘ ik hou van jou’. mijn bed moet ik
bereiken opdat ik morgen op mijzelf
kan lijken. het is het bloeden
van die vingers, net teveel,
die warme plas van wat ik eenmaal was.