Je ziet een rode vogel die de zwarte luchten van beneden
van het donkerblauwe boven scheiden wil. Hij faalt naast
wat je ziet. De klanken u & a vermengen zich tot o & au.
De snelheid van je ogen is niet hoog genoeg, je trilt
te laag. Je ziet de soep staan dampen op de tafel & in
je oren kookt het vuur een portie liefde klaar, gekruid
met haat. De klanken k & m verbinden zich tot kom
& kam nu eens je haar. Je oren horen hoe de echo
van je zin je woorden weg doen draaien van elkaar.
Je stampt de deuren in van platgebrande huizen.
Je schildert straten met het donkergele van je gal.
Je wil de voorstad van je vensterramen schrapen.
Je brult niet meer, je fluistert zacht: zonder de zon
is het ook voor alle andere sterren duister, nacht.
dv, ‘121 Manieren om Heraclitus te lezen‘