Zodra je rechterhand, o Anna,
als plots van droogte eng bevangen
de zwembadwand aantikt, dan nog
limietsgewijs versnelt je vaart & je hand
is de hand die van de talloos andere handen
in je hand weggolven wil (waarvan al gauw
het vel verschrompelt, ervan het vlees verwit,
de beenderen poederig tot slijk vergaan),
zodra de eindmeet jou het ene oog in
& het andere al te tastbaar als horizon
wordt voorgehouden & zowel links
als rechts tot stilstand dreigt te komen,
dan maak ik je met links je vuist omhoog.
Je zwemt niet meer, je bent mijn meer:
de vlaggetjes, het medaillon & mij incluis.