de triestheid in dit drieste is een wild verhaal,
een kwetterend gezang met dwaas getetter
dat op de planken spettert maar al gauw.
ik min. u meert niet langer aan mijn kade aan. woede
in vreze en bij rechtheid van roede. maar wie ben jij?
een ik? de zwoelte van een zucht in een staafje
met standjes en vragen? konijnen verkopen
zich verwend aan elke pruim of prijs.
loyaliteit kan ons bekoren zoals de daad de monden
snoert. simpele zielen. schaamte. schimmen. lipzalig
lig ik de klanken af te likken van dit lied
van teder spelevaren op het schone schip
dat jij en wreed de vader
voor een strammer kof
verraderlijk verliet.