de moeder breekt de handen van haar kinderen
met de gedroomde gemoedsrust
als gevolg van de wetenschap
dat we met ongeveer alles wegkomen
ik geloof in engelen een vlaag schoonheid in iedereen
een draadje met nog wat bloed aan dat verleidelijk
bengelt een golf van opwinding door een koor kinderen
het gevoel dat het nog kan de gladheid van straten
nadat alles ondergelopen was een lichte trilling in slijk
het wegdeemsteren van de beweging van de lippen nadat ze mij
hebben afgerond tongen die wegslippen huid barst over de
bortsen de wetenschap dat het geil u uitvalt als ik u nog maar
nawijs de duiven die geduldig op mijn lantaarnpost wachten
tot mijn gal zich met het straatbeeld kan verzoenen het vel
dat ik voor u inzeep de stilstand die ik teweegbreng in u als
je de toestemming krijgt te beweren dat die man dat monster
onleefbaar is terwijl iedereen weet dat jij dit doet dat jij
staat te vingerbibberen & te krijsen van doodt doodt doodt