nu al lossen van phoenixen de goudveren in plakken
tempo van een laat-saigonese wiekzang
in de restauratieruimte weergalmt
het billy joel kwijl
een spervuur onontkoombaarheden trekken de vetlagen
in lijnen & vlakken met puntige hoeken verstrepen sereen
hun roosvellige tronies de bengelvampieren, schrikstront
hen uitzakt & jongensachtig laks in de lakens stijfstokken zij
allen weg achter de eigenbegraaide deuren naar dáár waar
het Veilige Veilwijf nog sokstopt, strijkwast & zeemtrekt
de jeuk van het voorvel, verrimpelt om bestwil, uitdroogt
de slijmlaag op hard snedige voorvallen, zijvallen, dat soort
vallen maar dan ook de wijvallen, het onswater, de ikgrond
het mijplat, de sterfputten Moeder & Zoon & het verborgen Thaise ik
een licht oker voorgeborchte met het rot volop in de walmbijlippen
het nekspek flabbert het wijnglas al rond, o hemelse afdronk
van de helse import maar het schort verdomd aan dimensies, het af
slaat niet op & de wenskaarten ponsend verwensen hun maker als kaf
[14 driestemmige onheilsafkondigingen – tweede reeks #2]