Gekte
De waanzin vergruizelt de waanzin tot een waanzinnig
brekende korstenzee waarop gij uw golven slijm snottert
& vervolgens in verhevigde drijfstap de bouwstenen gekte
kneedt, bakt, stapelt, & afstoft:
vuurgloed stormt in je rede & je bakt het helemaal droog &
mooi fonkelt het fonkelende gefonkel. Tater je resultaten.
& Zing mij je zangrand, gij keramieke godinnenbeeltenis
met je hoofd als een kolkende kom, kom, kom. Ik
zeg je maar dit, dat, hier, daar of je springt al, je
vele tijdlijfjes 1 per 1 mede de zweer op, de
recursieve man in de vrouw in de man
in de zee die dat zegt & luide snottert
hoe mooi (ta da dam)
dat het is, mooi dat
het is, mooi
dat het
is.