Viscositeit, dat wil zeggen, voor iemand die nog niet door heeft dat elke tekst in deze omgeving sowieso deel uitmaakt van een gigantisch complexe, interactieve toepassing waarbij je binnen de afstand van enkele klikbewegingen de betekenis van elk woord kan aflezen aan het verbale netwerk waarin dat woord is ingeweven, zo bijvoorbeeld , – viscositeit wil natuurlijk niks zeggen, maar het woord is een synoniem voor stroperigheid ofte weerspannigheid van een vloeistof bij de beweging van een object door die vloeistof.
Het rot, dat is, bijvoorbeeld, de toestand ontstaan op, en helaas ook tot diep in, het Vijvertje door het aanhoudende vallen van de bladeren onderaan de ranke boom der Nederlandsche Letteren. Het Vijvertje is de Staande Plas van diezelfde Letteren.
De viscositeit slaat dan op het feit dat daar op dit moment geen doorgeraken aan is. Je kan desgewenst met een goede, stevige stok de dikke laag drab effie opzij schuiven en een glimp opvangen van vlug wegschietende goudvissen in het troebele water daaronder, maar de drab is meteen weer daar. En dan die geur nog.
Het landschap van de Nederlandse letteren verschilt daar in niks van menig ander landschap van voorheen bloeiende culturele activiteiten, die allen gekenmerkt waren door een semi-autonome werking die het eigen landschap op quasi-natuurlijke wijze kon bestendigen. Een beetje zoals een visbak met ramenkuisertjes.
Lees er anders ’s het essay van Eric Spinoy op na, een germanist die al sinds jaar en dag in Luik is ondergedoken en het verder ook allemaal niet weet. Vóór het zinnetje “Maar of dat ook zal gebeuren, dat weet ik niet”, vind je evenwel een meer dan aannemelijke analyse van de huidige Toestand.
Dat niet-weten is, overigens, wat al die analyses van academische of anderssoortige komaf gemeen hebben, dat men namelijk wel heel goed weet hoe het niet moet, maar hoe het dan wel zou moeten daar heeft men, meestal na het wegslikken van een resem omslachtige bewoordingen, het raden naar. Voor een academicus hoeft dat ook niet, het normatieve zou hem zelfs vreemd moeten zijn, maar zo’n diepgaande analyse schept hoe dan ook verwachtingen, zeker als die academicus dan ook nog ’s een voortreffelijk dichter blijkt te zijn. Soit.
Dirk van Weelden schrijft bijvoorbeeld ook een gigantisch schoon pleidooi voor de herwaardering van de Letteren qua letteren, maar als je wat nauwer toekijkt, staat daar helemaal niks in van hoe je dat effectief zou kunnen dóen, in déze realiteit. Misschien wel in het pamflet zelf, maar wie geeft daar nou 10 euro aan, als je dan al ergens een ‘betere boekhandel’ vind die het liggen heeft, want tja, waarom zou je informatie niet laten wegrotten op papier als die ook onmiddellijk beschikbaar kan worden gesteld zónder dat het een bo(o)m moet kosten? De Letteren qua letteren, dat heeft toch niks te maken met deze banale, hedendaagse, foeilelijke technologisch geavanceerde maatschappij waarin de menschen werken, zweten en stinken in Algehele Onwetendheid van het Sublieme?
Inderdaad: als je dan op zijn webstek klikt, dan zit je face to face met een weelderige olivetti. Dat kan tellen als fetisj, en ik vind die dingen ook prachtig, maar het blijft wel gezellig nostalgisch rukken aan een ouwe lor.
Het antwoord op dat schijnbare dilemma, de vraag wat er ons te doen staat in een commerciële puinhoop als de onze, is nochtans poepsimpel. Nee nee, hou die broek nu maar effie aan. Het antwoord is van dezelfde orde als het antwoord op het dilemma van de haas en de schildpad. Als je een antwoord wil op hoe het nu verder moet, moet je… verder gaan.
Oplossingen voor het ontwikkelen van een levensvatbare praktijk vind je namelijk enkel binnen een praktijk. Daar bestaan geen normatief bruikbare regels voor. Dat is een generatief proces dat je moet durven in gang zetten. Dat is waden tot je eigen massa voldoende is om het omringende mee te sleuren in een dynamiek van de oplossing.
Want ook de oplossing is niet een te bereiken Zijn, maar een te beleven Worden.