Categorieën
Grafiek Kathedraalse Leer L!NT

random – quelconque – willekeurig

Een auteur moet af en toe kunnen schrijven op de grens van zijn begripsvermogen. Uit het ruim van het zwalkend bootje opklauteren naar het dek & staren naar de horizon van zijn eigen onwetendheid. Laat mij het dus effen hebben over een oude obsessie van mij.

Het betreft  met name een  erg onaffe ´kritiek van de programmatorische rede´.

lavenirdesimagesdoitetrecontenudansleurpresent

1.‘random’: de betekenispolen van het veld buiten spel gezet

Een probleem dat steevast terugkomt in discussies rond de aard en het wezen van genetic programming, artificiële intelligentie en aanverwante gebieden, is dat van de programmatorisch aanwending van de ‘random’-methode. Het ‘onvoorspelbare’ gedrag van een programma is vaak afhankelijk van 1 of meerdere ‘randomizers’, waarbij een routine als input een aleatorische variabele krijgt, die maakt dat bij elke cyclus er nieuwe, vruchtbare output kan worden gegenereerd. Uiteindelijk verkrijgt het programma daardoor, vaak als model voor een stukje geanalyseerde realiteit, haar ‘echtheidswaarde’.

Er is in het gebruik van dat woord ‘random’, en in het hanteren van het begrip in het discours,  een verglijden vast te stellen  van de pool, het betekenisveld  van het toevallige, (fr: le hazard), het  louter aleatorische, naar de pool van het  ‘eender welke’, het éénvormige, het betekenisveld van het niet-gedifferentieerde, de ruis van het’betekenisloze’ (fr: quelconque).

Tegelijkertijd is  er in het denken van het Buiten, van de absolute exterioriteit,  ook een tweepoligheid: enerzijds de conceptie van het Buiten als een Iets dat totaal onverschillig is aan het Binnen en daardoor het Binnen mogelijk maakt, anderzijds de conceptie van het Buiten als een monsterlijke vormeloosheid, een bedreigend gedrocht dat het menselijke begrip op afgrijselijke wijze te boven gaat.

We gaan in het hiernavolgende een beetje met draadjes spelen  & als een rechtgeaarde  filodinges &  onwijze hacker die vier polen in willekeurige volgorde met elkaar verbinden. We zien wel wat het geeft, dit stekker-stopcontact spelen midden in een onstabiele plas internettekst met de rondslingerende snoeren contingentie en exterioriteit.


nousallonsfeindrepouruninstant

2. white noise & blue eyes

Het niet-gedifferentieerde van het ‘quelconque’ kan, zo blijkt,  pas echt als ´random’ dienen,  als een instantie van ‘le hazard’ fungeren, als het enkel niet-gedifferentieerd is in de benaderingswijze van het gehanteerde perspectief. Het ‘eender welk’ is een proxy voor het louter quantitatieve.
Een ‘quelconque’ is bruikbaar als ‘random’ bijvoorbeeld als het ‘maar’ ‘een’ plaats inneemt naast een andere ( gespecificeerde maar verder informatie-loze coördinaten).  Of als het maar een kleur heeft naast de andere mogelijke kleuren. Maar in ieder geval op voorwaarde dat  het die ( de coördinaten – de kleur ) differentie wél heeft.

De pool van het ´quelconque´van de contingentie betreft dus de verhouding tot de potentialiteit, tot de constitutie van een reeks in het virtuele veld waarvan het actuele een realisatie is, maar de realisatie berust dan niet op een causaliteit binnen datzelfde virtuele veld.

Iets neemt plaats, maar het plaatsnemen is geen invloed in  of invulling van het causaal  mogelijke, maar een (egale) en louter quantitatieve  verspreiding, een primaire overflow die de ongedifferentieerde  grond bereidt voor de ingrepen van de programmatie.  Het insignificante, het ‘eender welke’ wordt ervaren als een garantie van de gegrondheid, omdat het zogezegd een aanduiding is dat de reeks los van de beinvloeding van de waarnemer is tot stand kunnen komen.

selondesloisconstantes

3. de nuttelozen van de nacht

Het totale amorfe, het ‘onbeschrijflijke’ wordt daarentegen niet als ‘random’ gedacht maar als een louter qualitatieve afwijking ten opzichte van het (wel) gevormde, het deelt dus niet in de niet-uitzonderlijkheid van het willekeurige. Het monster is niet bruikbaar als een representatief monster, elk monster is een absolute singulariteit in de orde van het machinale.  De orde van het machinale als extentie van de orde van het woord & het woord van de orde uiteraard, maar laat ons de herdenking daarvan houden tot na een cesuur in het toekomende, de locale horizon van dit schrijven.

Het amorfe, dat waar geen waarnemingsgeschiedenis op kan worden toegepast zodat het deels niet-waargenomen blijft, of dat wat de waarnemingsgeschiedenis dusdanig vervormd, buitenmatig proportioneerd, of dat waarvan de waarneming eigenlijk de waarneming is van een quantitatief gemiddelde waar de menselijke geest geen kwaliteit voor heeft gereserveerd (de ‘eigenvalue’ van een reeks) , wordt eerder ondergebracht bij het groteske en het groteske is in dat opzicht het absoluut singuliere,  dat waarvan de reeks niet kan worden gedacht zonder voortdurend in wording te zijn, tot in het oneindige, het devenir à l’infinie.

Tezelfdertijd wordt het totale amorfe gedacht als een aberratie van de menselijke geest, een fantasme, dus het extreme voorbeeld van humane vervorming van het reële.

Het zal- om het heen-en weer geschuifel van de vaak ook emotioneel beladen begripsvorming van het ‘willekeurige’ even in Kathedraalse termen te analyseren als een complex van bewegingsmodi, een kluwen van gedachtenbewegingen-  opvallen dat al die karakteriseringen een kolken vormen, een tumult om het met een modewoord te zeggen, binnen een denken dat de Kantiaanse kritiek als haar bedding ervaart. Een kritiek die hetding an sich buiten bereik heeft gesteld van de rede en van de waarneming tout court.

De beweging die we hier waarnemen is die van een teveel aan ‘willen vatten’, een excessieve neiging tot begrip, een surplus in de verlangensproductie gericht op een be-grijpen van  het Buiten, dat dat begrip afstoot, waarna het verlangen terugvalt op zichzelf & de constructie van de rationaliteit zelf te lijf gaat.

Het lijkt de liefde wel

.

maisaussidudedanspardesaffections

4. Whatever

Het franse woord ‘quelconque’ zoals Deleuze het ook gebruikt ( in l’Image-mouvement:”L’instant quelconque, c’est l’instant équidistant d’un autre. “-  om van daaruit de cinema te definiëren als het systeem dat de beweging reconstrueert door ze in verband te brengen (en rapportant) met dat ‘willekeurige’ moment) vormt het andere uiteinde van de ‘range’ van het engelse ‘random’.

De willekeur is hier altijd een ‘ik wil daar mee niks zeggen dus neem ik dit maar’ van een perspectief, een keuze dus die geen keuze wil zijn, en dus een selectiemachine die de machine wil ontkennen.

Daarmee zijn we misschien bij een fundamentele psychose in het humane complex aanbeland, namelijk die van het exact  ‘berekende’  en dus betrouwbare universum van  het machinale simulacrum.
Want het high-tech telraam moet, zeker in haar huidige genetwerkte vorm, dienst doen als ‘deus ex machina’ & ons een tweede level bezorgen waarin we allemaal gered worden (saved). Daartoe is de illusie van het reële van het Berekende een absolute vereiste, we moeten iedereens gehalte aan disbelief absoluut platwalsen.

Om de illusie van realiteit, van ‘ware’ presentie, van representatie van het ‘echte’ hoog te houden, moet het eigen tijdsverloop, dat van de berekening voortdurend ontkent worden, het moment van het berekenen moet in de programmatuur altijd worden uitgesteld, zodat de berekening in de waarneming kan verdwijnen.

Om dat soort effect te bereiken valt men dus noodgedwongen terug op een ‘randomizer’ tactiek. De open oneindige structuur van het echte Buiten kan enkel gesimuleerd worden door een willekeurige input (het inbrengen mag niet worden waarneembaar gesteld want de inbreng haalt het Binnen aan voordat het Binnen is -alles in de programmatie is gericht op een  ‘cloaking’ van de system clock). Dus creëert men doorgaans een simulerende toevalsfactor waardoor er voor de mens in de resulterende output geen patroon meer zichtbaar is, zodat de gesimuleerde ‘realiteit’ als evenwaardig aan de ‘realiteit’ ervaren wordt, terwijl de output toch het resultaat van een eindige bewerking, een periodieke cyclus is.

In vele opzichten is het begrip ‘random’ in  de programmatie het achterpoortje waardoor de onvermijdelijke reductie van het reële naar binnen wordt gesmokkeld.

Het indirecte effect is dat dergelijke programmatuur  voortdurend op de noodzaak van het bestaan van het absolute random moet  insisteren.  “Het ‘echte’ hoog  houden, komt dan neer op het bestaan poneren van iets dat buiten elke berekening valt, als een absoluut buiten ( cfr het verval van radioactiviteit als ‘maat’ voor het echte ‘random’) wat eigenlijk een contradictie in terminis is want het absolute Buiten, de denkbare Exterioriteit is een aporie, die is niet menselijk denkbaar *. Een menselijke verwezenlijking (de programmatie) zou dus slagen waar het humane denken zelf faalt.

Sure. Whatever. Ik denk dat de zekering het net begeven heeft.

Ondertussen  zie je dan ook dat de perceptie van het ‘random’, van het toevallige dus,  niet is die van het absoluut buitenmatige (wat mij meer voor de hand lijkt te liggen aangezien het contigente slechts
contingent is ten opzichte van het humaan-causale en – het weze hier maar gezegd – dus beide gebieden zich duidelijk in het Binnen van de menselijke waarneming aftekenen) maar  eerder verzandt in een vage perceptie van  ‘ruis’. Dat soort perceptie wordt eerder geregeerd door  het beeld van gelijkvormigheid, een perfecte representatie van het ‘berekende’, de vertrouwen schenkende regelmaat. De hele beweging van de simulatie poneert dus een absoluut Buiten om dat Buiten in quasi real time te herleiden tot een comfortabel binnen, waar het gezellig nieuwe wetenschapsworstjes bakken is.

desmouvementsquejevaisexecuter

5. Terug naar nul en vandaar naar lichtsnelheid in minder dan drie nanometer

Uiteraard kan je de zaak bij elk spoor van onraad vlug terug opdoeken en stellen dat het absolute Buiten er in het Binnen dat we nu eenmaal hebben (of ´zijn´, afhankelijk van de ontologische stellingname)  er hoe dan ook niet toe doet, dat de Exterioriteit geen verschil is dat het verschil maakt, zoals Gregory Bateson zou zeggen. Daarmee zit je dan in de faze van de religieuze ontkenning, een herhaling (recursie) van het hameren op de escape-toets bij het dilemma geloof-wetenschap van verleden eeuw: “er is geen conflict want hettoeternitoe“.

Vandaar ook de radicalisering van bepaalde strekkingen in het ´nieuwe´wetenschapsdenken à la Wolfram die eigenlijk vertrekt van een gelijkschakeling van ‘we merken er niks van´ met ´het doet er dus niet toe´. Dat men daarmee opteert voor een fictieve geslotenheid en op fundamenteel negatieve wijze afziet van een levenskrachtige openheid ontgaat de meesten dan door het verblindende effect van de korte termijn resultaten (als je de deur toe doet,  klaart het binnen altijd effie op).
Het is ook daarom dat  ik dit soort ’triomfatalistisch denken’ dan ook reken als behorende tot mijn korrelig begrip van het ´humane complex´, een onaffe begripsvorming die aansluit bij Reza Negerestani´s denken van het (w)hole-complex, waar ik het dringend ´s moet over hebben ook.

Op onbewezen manier wil ik hier ook wel mijn vermoeden kwijt dat het denken van Badiou een soortgelijke beweging maakt, waarbij de gelijkschakeling van de ontologie met de mathesis de ontologie enkel hersteld in haar vroegere glorie ten koste van een reductie van de ontologie tot een geontologiseerde  mathesis, net zoals ie de gebeurtenis voor het object-gericht denken recupereert en als wording onschadelijk maakt tot een hanteerbaar object-event, in plaats van de gebeurtenissen in hun reële veelvoud als Whitehead’s ‘superjet’ te erkennen. Maar bon, daarvoor is het wachten op iemand die zin en tijd heeft om de vermaledijde mao-molog  met de juiste touwen onderuit te halen.

Besluitend  kom je  via het random-denken als fictieve buitenboordmotor,  eigenlijk terecht in een nooit-eindigende loop waarin het verwachtingspatroon van het toeval vermomd als het verwachtingspatroon van het reële het verwachtingspatroonloze van het toevallige gaat invullen en zo verder. De kritiek bestaat erin om de dwaling te onderkennen om enige ervaring van een reëel Buiten toe te schrijven aan ervaringen in de simulatie onder het mom van de aannemelijkheid van de simulatie. Het Buiten binnen de simulatie is en blijft een binnen, hoe vreemd en ‘onvoorstelbaar’ het ook moge worden.

De aporie van het absolute random, de absolute contingentie, en daarmee elke bedreigende exterioriteit,  wordt zo echter binnen het complex van het humanitaire, op basis van die dwaling, herleid tot de utopie van het absoluut kwantitatieve, het ontologische dogma van de mathesis, waardoor je, ondanks die ‘uitgezuiverde’ ideaalbeeld van die mathesis, die Platoonse illusie van het Tijdloze, rond het kille suizen van het Niets toch weer de warme, grijpgrage tengels van het humane voelt slingeren.

& Met een Celaneske poëticale dynamisering van al deze statische ideeën: de uniciteit van het onvatbare

& Nog, met een toegift in de vorm van een Heisenbergslaatje: als je de non-lineaire kat in een lineaire zak stopt en de boel stevig dichtknoop, waarna je iemand inhuurt om met een houten knuppel enkele uren op de zak te kloppen, dan kan je er na dat uurtje wel donder op zeggen dat het beestje dood is.

Terwijl de échte non-lineaire  kat natuurlijk al lang  weg was vóór je met die zak op de proppen kwam.

100wit

noten —————————————————————-

* Hoewel: een ´eerherstel´ van de absolute exterioriteit en de filosofische claim op zinnige uitspraken erover  is o.a. aan de orde in het werk van Quentin Meillassoux, zie de discussie op Speculative Heresy.

Meillassoux’s originele en erg clevere redenering kon mij evenwel nog niet overtuigen, en ik ben eerder geneigd om de kritiek van Peter Hallward bij te treden, mischien is die Hallward wel een goeie tip als Badiou-killer.

Geef een reactie

This website uses the awesome plugin.