Categorieën
Kathedraalse Leer Ruis

doe de dodo

 

doen

Dit is een tekstverloop. Het verloop van deze tekst is problematisch * omwille van het feit dat u de tekst niet als een affe en referentieerbare eenheid gepresenteerd krijgt, maar gaandeweg, terwijl hij nog geschreven wordt. Zelfs, stel dat ik dan nog leef,  ettelijke jaren na wat nu voor mij het nu is, de tijdspanne waarin ik dit schrijf, kan deze tekst zoals hij nu tot u komt, nog gewijzigd worden.

Binnen de traditie van het geschreven woord lijdt daarom deze tekst aan een ernstige ontwaarding. Deze tekst blijft gevangen in een staat van ‘ontwerp’, de tekst ‘is’ niet: de tekst wordt.

En door het uitblijven van een degelijk afgedrukte eindtekst, een herkenbaar finaal stadium, verwordt deze tekst ook. Hij mag misschien nu en morgen , van 3 tot pakweg 6 november 2008 als tekstuele eenheid iets te betekenen hebben gehad, omdat hij toen mede vooraan in het globale verglijden van de actuele tekstproductie zat. Even later verdwijnt de tekst echter in de onmetelijke diepten van het globale tekstarchief, een schier eindeloos en zich nog ’s op explosieve wijze vermeerderend, uiterst desolaat kluwen van verlopen tekst. Daar, in het tekstuele hiernamaals, zal het afhangen van diverse factoren of de tekst ooit zelfs nog maar ’s vluchtig bekeken zal worden.

U kan zich met recht en reden vragen stellen bij een dergelijk tekstproductie. Wat kan uiteindelijk één luttel stukje nieuwe tekst nog van verschil maken in de reeds onoverzichtelijk excessieve aanwezigheid van een kolossaal, monsterlijk tekstlijf? Zitten we niet al lang voorbij een punt van oververzadiging waarbij elke nieuwe  tekst verzinkt in een achterliggende tekstzee?  Maar heeft  dan niet alle tekstproductie van meet af aan deel aan die absolute zinloosheid?

Dit zijn voor vele lezers vandaag  uiterst actuele vragen, het zou fout zijn om ze met een goedkoop antwoord van de baan te vegen. De vragen richten zich immers rechtstreeks naar de zingeving van eender welke schrijfact van bespiegelende/creatieve aard in het klare zicht op een voorheen onzichtbare of alleszins nog te negeren evidentie.
De evidentie namelijk van de overvloed, het ontzaglijke teveel dat er is aan, alleen al, terecht de hemel ingeprezen prozawerken, of als onsterfelijk en meesterlijk bestempelde bundels. Wat wij in onze altijd te korte levens gelezen zullen krijgen is slechts een fractie van alles wat er aan erkende meesterwerken bestaat, en, voor de bemiddelde en educatief gesoigneerde westerling, vrijelijk beschikbaar is.

En dan zwijgen we nog maar van alles wat er dagelijks aan ten minste lezenswaardige tekst  te noemen bijkomt, hier, online. Studies zullen ongetwijfeld aantonen dat op dit moment (of straks dan toch) , de gemiddelde intellectueel in het Westen meer online leest, van een scherm, dan uit een boek. Meer van dit labiele soort tekst, dan van de stabiele canon, waar niet toevallig nu plots zo’n grote belangstelling voor is.

Eerder ziekelijke nostalgie dan belangstelling. Want een canon van teksten is een herleiding van de monsterlijke uitwas tot een beheersbaar object. Het geeft fictieve grond onder de wriemelende tenen. Het blijft bibberen, maar het is toch al een overzichtelijk kwakje gelatine waar je  met z’n allen op kan gaan zitten om het op zijn plaats te houden.

Net als de druk beoefende aanmaak van  lijstjes die in literalularia zo populair zijn (de 50 beste dit, de 100 mooiste dat, de 20 lelijkste zus en de 1000ste zo), kan de discussie omtrent een canon de blik slechts heél effen afwenden van de monsterlijke evidentie: tegenover elke momentane ontwikkeling van een canon door enkele verzamelde canonneurs, zijn er meteen 823 andere denkbaar, en quasi onmiddelijk refereerbaar. Mét gezaghebbende citaten.

De valkuil die ons hier wordt opgezet, & hopelijk kan u het met mij eens worden dat het een conceptuele valkuil is, kunnen we misschien ontlopen als we die negatieve benadering, dat geforceerd aandoende denken vanuit de tekst als finale waarde effen laten varen.

De tekst is immers enkel de onbetwiste grond, de finaliteit van de schrijfpraktijk als de schrijfpraktijk zich wil laten definiëren als een finale, aflopende tekstgerichtheid.

Schrijven is tekstproductie, het lijkt zo vanzelfsprekend dat niemand er nog aan wenst te twijfelen.  Want tekstproductie produceert tekstkapitaal en tekstkapitaal glanst in de rekken.

Effen toch.

U zal er menig dichter mee de kast op kunnen krijgen. Dichters zijn immers veelal uiterst onhebbelijke entiteiten die ‘gewoon graag dichten’ en voor de rest moet je die niks komen vertellen. Maar u kan er ook de lof mee oogsten van een groeiend aantal scribenten die allen de economische noodzaak van een dergelijke opvatting van de schrijverij dik in de verf zullen zetten. Die hopen immers dat als je hard genoeg roept dat een genormeerde tekstproductie een economische noodzaak is,  het dat ook wordt en je er vervolgens vanuit het  vrij makkelijk beantwoorden  aan de zelf in het leven geroepen normeringen echt centen, succes  & vijftien jaar gratis sex met hete Belgische wijven mee kan vangen (sorry  daarvoor,  ik moet hier  effen aan mijn geugelse  rankings denken).

we staan nog nergens

Zoekopdracht ‘Gratis sex met hete Belgische wijven’ op Google: dit is ‘pagina’ 3 van de 110.000 resultaten,  we staan nog nergens…


Het trieste is dat dit procedé voor 1 op pakweg 500 of 1000 scribenten nog lukt ook, zodat die 499 of 999 anderen het wel moeten blijven geloven. De literatuur is daarmede officieel verworden tot een pyramidespel.

Nochthans is het schrijven dat ik momenteel pleeg, niet in de eerste plaats tekstproductie. Wat ik hier en nu doe is eerst en vooral het coderen van taaluitingen in machinaal representeerbare vorm. Ik doe aan tekstinvoer. De woorden die ik typ worden door mijn handelingen omgezet in code, html code op één abstractieniveau, louter binaire code op een niveau dat dichter bij het machinaal verstaanbare ligt.

U zal misschien tegenwerpen dat dat verschil triviaal is. Dat is het ook. Vanuit een traditioneel standpunt. Vanuit deze schrijfpraktijk is het dat allerminst. In Neo-Kathedraalse optiek is het schrijven een proces dat onder meer in de productie van lopende code resulteert, en dat verschilt zodanig met de hierboven omschreven optiek dat het verschil de kans biedt tot een oplossing van de daar gestelde problemen. Het concept van de lopende code noodzaakt immers een positieve benadering van het onstandvastige van de tekst, die slechts een secundaire afdruk (op het scherm, op papier, in geluid, in (een opeenvolging van) beelden, in andere materie) is van de lopende code.

Het concept van de lopende code maakt het ook mogelijk de als ‘dichterlijke vrijheid’ of zelfs ‘romantieke  en nostalgische onwereldsheid’ waarmee het schrijfgenot van de dichter en  zijn dagelijkse praktijk als niet ter zake doende wordt verworpen,  te revaloriseren. Niet door te wijzen op de tijdloze waarde van haar productie, want dat soort valorisering wordt door iedereen meteen aanvaardt en betekent in werkelijkheid noppes. Integendeel, het is een manoeuvre van de werking van het Kapitaal om de dichterlijke slagkracht te neutraliseren, te encapsuleren. Zoals b.v. de punkbeweging, in gang gezet door een groepje dat merkkledij moest aan de man brengen,  de reële opstandigheid  van een hele generatie kon absorberen.

Neen,  de herwaardering betreft de dichterspraktijk in haar essentie, daar waar zij weigert een productie te zijn, daar waar zij zichzelf een  onmogelijke bestaan projecteert, dwars doorheen de schamele letters van de door haar als spoor achtergelaten tekst, daar waar er een oscilleren van schoonheid valt waar te nemen, ver voorbij de verstikkende beperkingen van het Zijn.

Pas op ‘pagina’ 9 van de zoekresultaten. Dat kan béter!gratisnegen

Bon, als dat geen belofte is,  waarmee elke verkiezing moeiteloos gewonnen kan worden….
Hieronder nog ’s min of meer dezelfde gedachtenbeweging, maar dan in & dóór het keurslijf van een ietwat strakkere code.

*   *
*

Elk verloop impliceert een potentiële zichtbaarheid van het (reeds) verlopene.
Het verlopene is sowieso een restant, refereert naar een afwezigheid.

Elk verloop stelt dus een afwezigheid ten toon.

Het tonen van de afwezigheid toont de gang van het afwezige, want het afwezige is geen object maar een gebeuren.

Het afwezige is niet, het gebeurde. Als het verloop van het zichtbaar verlopene kan worden doorgetrokken naar het lopende, is het afwezige zowel het gebeurde als het gebeurende. Er is dan historische verbondenheid van het aanwezige met het afwezige?

‘Afwezig’ en ‘aanwezig’ zijn echter  in traditionele zin beiden een staat van een zijnde in de termen van het zijn ten op zichte van het zijn als localiteit: het Zijn geeft al of niet plaats aan het zijnde dat mede zijn status van zijnde dankt aan die plaats. We gebruiken die woorden enkel uit een communicatieve noodzaak, als constitutieve aanloop naar de opening, het oprichten  van een  Kathedraalse poort. In de passage van de poort ondergaan de woorden een zijnsspoeling die hen van alle finaliteit verlost.

Ik citeer een relevante passage uit het nog te verschijnen Handboek van de Meerarmige Poortwachters:

Hanteer altijd gericht taalgebruik bij het oprichten, eventueel na het luide declameren van enige nonsensikale verzen opdat de akker zich reeds in enige staat van doorploeging zou bevinden.

Om te achterhalen wat afwezig en/of aanwezig na een zgn. zijnsspoeling zouden kunnen beduiden, nemen we de hond Neo effen mee om het glas naar de glasbak te doen.

Tot straks, misschien.

———————-

* het tekstverloop is ook om minder evidente redenen problematisch: de tekst is hier, op uw computerscherm, immers de afloop van een hele wordingsgeschiedenis die, wat uw zijde van het verhaal betreft, begonnen is met het oproepen van de URL http://vilt.wordpress.com of http://vilt.wordpress.com/2008/11/03/doe-de-didi/. Daarop werd er een stuk code door de applicatieserver werkzaam op de server die het domein vilt.wordpress.com bedient, uit de database van tekstfragmenten die deze blog is, opgehaald en in html-codering omgezet, en  samen met de css-stylesheetgegevens en de rest van de omringende data die het geheel van de ‘blogpagina’  uitmaken, over het globale netwerk verzonden via het http-protocol.

De zendprocedure hield aan tot alle data in het rijtje ’te verzenden’ uw computer in kleine data-pakketten bereikte, alwaar het programma dat u uw browser noemt, de toegestroomde data-pakketjes ontving, controleerde op data-integriteit en vervolgens omzette in een code die via uw processor of een grafische ‘bus’ naar uw grafische kaart werd verstuurd die alles netjes in pixels omzet zodat u de tekst kan lezen.

We spreken dus hierom van een tekstverloop omdat in deze wording op geen enkel moment de tekst enige schijn van stabiliteit verkrijgt die vergelijkbaar zou zijn met afgedrukte of geschreven tekst. Er is gewoon geen tekstobject van enige tijdsduur.
Wat u ziet ziet u bijvoorbeeld dank zij de refresh-rate van uw grafische kaart, zodat u wordt toegestaan een muis en/of klavier-interactie met de tekstschermen te hebben. Dat houdt bijvoorbeeld in dat er nergens een tekst/scherm ratio is vastgelegd die zou resulteren in iets dat op een pagina lijkt.

Vandaar dat ik mij onnoemelijk kan opwinden over het gebruik van dergelijke metaforen die absoluut nergens anders op berusten dan op een verkeerd begrip en op een moedwillige bestendiging van dat verkeerde begrip, een uiterst negatieve ontkenningsstrategie die de radicale alteriteit van de tekst op een scherm, haar code-bepaaldheid wil verbloemen enkel en alleen omdat de aanwezigheid van code ‘verontrustend’ zou werken. Die ontkenningsstrategie hangt samen met de algehele ontkenning van de techniciteit van het humane en de om louter commerciële redenen in stand gehouden verheerlijking van het natuurlijke, waarbij de ‘natuur’ verworden is tot een simulacrum, een illusoir  paradijs dat bereikt dient te worden in het levensspel, d.w.z. in het bereikte ‘level’ van consumptie.

Enfin, het zit mij hoog met die metaforen, maar het fenomeen is dan ook vergelijkbaar met spreken van paardekracht in verband met auto’s, maar dan zo ver doorgedreven dat je iemand zou horen beweren dat ie zijn auto stevig bij de teugels had en als het licht op groen sloeg zijn auto de sporen gaf zodat die steigerend het kruispunt overstoof.

Geef een reactie

This website uses the awesome plugin.