Otoliths, een online verschijnensel van verruimend lyrische aard, heeft haar nummer 11 klaar.
U kan excessief genieten van (mengsels van) tekstuele, visuele, poëtische, fotografische, prozaische, essayistische bijdragen van hoogbegaafde lieverds zoals Anny Ballardini, Michael Aanji Crowley, Sheila E. Murphy, Sheila E. Murphy & John M. Bennett, Eileen R. Tabios, Marcia Arrieta, dan raphael, Philip Byron Oakes, Michael S. Begnal, Halvard Johnson, Peter Ciccariello, Naomi Buck Palagi, Aaron Crippen, Raymond Farr, John Martone, Jeff Harrison, Andrew Topel, Felino Soriano, Reed Altemus, Iain Britton, Bill Drennan, Charles Freeland, J. D. Nelson, Mary Ellen Derwis, Joe Balaz & Mary Ellen Derwis, Alexander Jorgensen, Craig Rebele, Gregory Braquet, Marilyn R. Rosenberg, Michele Leggott, Martin Edmond, Angela Genusa, Bobbi Lurie, Charles Mahafee, Spencer Selby, Thomas Fink, Thomas Fink & Maya Diablo Mason, Cara Benson, harry k stammer, Samit Roy, Geof Huth, Stephen Nelson, Jaie Miller, Paul Siegell, Dorothee Lang, Stephen C. Middleton, Vernon Frazer, Tom Beckett, John Moore Williams, Elizabeth Kate Switaj, Manas Bhattacharya, David-Baptiste Chirot, sean burn, Scott Helmes & John M. Bennett, John M. Bennett & various collaborators, John M. Bennett, Doug White, Steve Wing, Julian Jason Haladyn, Zev Jonas, & Robert Gauldie.
U kan Otholiths (effie later dan de online verschijning, in een logische, hedendaagse volgorde dus) ook in drukvorm bestellen via lulu.com: http://stores.lulu.com/l_m_young.
* *
*
Waarom staat die John M. Bennett daar zo vaak tussen? Wel, John M. Bennett is gewoon een goed lopend auteursproces, daar komt altijd veel teveel uit.
Te veel? nee, absoluut niet, dat soort economische criteria zijn op lopende auteursprocessen niet toepasbaar, het is alleen maar te veel, als je er iets van leest/bekijkt merk je daar niks van, vandaar: veel teveel.
Van een exces kan je nooit teveel hebben, want dat is per definitie al iets dat bovenop het nodige bestaat, daar bestaat geen ‘juiste of behoorlijke kwantiteit’ van (Van Dale). Het is enkel negatief redenerend vanuit een fictief tekort dat er van iets dergelijks een teveel zou kunnen zijn, want dan pas kan je via dat tekort een mate bepalen waarin wat er te kort zou zijn ( niks dus, want dat is fictief) effectief in ‘behoorlijke of juiste’ mate wel aanwezig zou moeten zijn.
Ergo: elke (poging tot) normerende bepaling van creatieve groei is een repressieve beweging vanuit een obsessie tot beknotting, castratie. Het teveel dat weerzin wekt, ‘is in feite’ de weerzin om het eigen tekort.
De status van dat ‘is in feite’ is echter zéér problematisch, want het duidt een metaforische of metoniemische functie aan die in het teken staat van het Zijn, & het Zijn is binnen de neo-kathedraalse leer uit den Boze (zijn hol gekropen om simpele mensen als u en ik met zijn van den kapitalen Amerikaan overgewaaide trick or treats te komen pesten).
Binnen het Canon van de Erotische Ellende mag je immers ‘zijn’ enkel als keyword of reserved word gebruiken: een woord of term dat door het lopende systeem ( de taal) gereserveerd is voor strikt systeemgebonden gebruik, net zoals je bv in Java (een programmeertaal) de woordjes ‘class’ of ‘new’ niet als naam voor een variabele mag gebruiken omdat die woorden gebruikt worden net om variabelen en methodes etc te definiëren.
De vergelijking loopt natuurlijk dáár mank, waar een programmeertaal als een subset van het domein van het ’talige’ kan worden gezien (au fond is het dat ook, enfin, letterlijk toch), terwijl het talige zelf moeilijk als subset of subsysteem van iets anders kan worden gezien. Gereserveerd door wie of wat in functie waarvan dan? Dat lijkt een zinnige vraag maar misschien is het dat helemaal niet. Misschien is er enkel een fictief tekort aan ‘Zijn’, van waaruit wij een inhoud projecteren op een louter systeemgebonden term?
De vraag is althans omtrent Java of een andere object-georienteerde programmeertaal niet aan de orde: binnen het ‘ondermenselijke’, dat wat zogezegd niet aan onze controle ontsnapt, is een controlerend axioma niet voor bevraging vatbaar, op straffe van fatal errors enzo.
In dit verband is het misschien leuk om de anekdote over Heidegger- zoals elke Tiense tenenteller weet de auteur van een klepper van een boek met de tot in het hiernamaals ronkende titel ‘Zijn en Tijd’- aan te halen, die aan zijn studenten uitlegt dat je eigenlijk een ontologie zou moeten kunnen aanmaken zonder het zijn te vernoemen. Heidegger vond dat ene grapje wel al bruin genoeg gebakken, de Kathedraal dankt er haar Wezenloze Ontologie aan.
Helaas ben ik natuurlijk weer rats vergeten waar ik dat ook weer gelezen had.
Zo zie je maar: nooit komen we ergens, want in ergens blijft het altijd steken.