Opgang en Nedergang van de S*
S
s————–S
SL——sl
LU———is
ui———IU
ts—-ST
L-uif-el-S
tuifel
tee
fee
ze
l
lel
mea
lellebel
veutevet
veuteloem
poeveutefel
s
S
shhh
hhhh
a
Er zitten wormen in het boek van zand:
zandwormen – strandwormen,
ongewervelde holtekakkers alleszins.
Eerst was er de vruchtbare monding, het slib en het drassige weiland,
de schoffel schoffelde tot er schot in kwam & met het leem
duwden de menigte handen de stad overeind & de mannen vervolgens.
Zij bouwden grote huizen met verscheidene badkamers.
Toen kwam de hitte, zoals de vloed op het strand.
Het stelde allemaal niet zoveel voor. Zandkastelen.
De barsten barsten verder uit in steeds diepere barsten & alles
– de yakuzi’s, de douches, de sauna’s, de marmeren toiletten –
alles verguisde tot ruis in het zand.
Het vlakke zand.
‘De vlakte betekent’, zeiden echter de geleerden, ‘want er zitten gaten in’.
& ze wezen naar de rijen zwarte wormgaten, waar her en der nog een bidet
in wegzakte. ‘Kijk, daar spijkeren de gaten zowaar een zin in het land. Een zin!
De vlakte [dus] is een boek & van god & is [dus] voor ons
ter verklaring de [mssng dadadadadadata]
(aan de beterhand ? )’
Wij lezen de tekens maar de tekens zijn gangen
kruipgangen – vreetgangen – wormsporen – druipholen.
‘Voor de zon en de geest van de zon zijn het slechts wurmen’
beweren de schepen van cultuur, ‘aardwurmen – nietig slijm
& snot van de vochtige grond’. Een groot deel van het lupsiek
beaamt de schepen met enthousiaste niesbuien. De duikboten
spelen zakdoek leggen, niemand zeggen.
Aan het eind van de vertelling staat het slot
zich handenwringend op slot te draaien
met de versleutelde woorden:
“Een beweeglijk soort korst,
als je het mij vraagt, een mossprietje
dat wriemelt voortdurend met
twee wriemelende wortels in het
bewriemelde tijdslijk”.
* Vriendschappelijke voetnoot, later geëvolueerd tot een omvangrijke Status quaestionis van de Sluiskunde