Bakhtin over de overdrijvingen van het grotesk realisme (v. Rabelais):
This exaggeration has a positive, assertive character, The leading themes of these images of bodily life are fertility, growth, and a brimming-over abundance. Manifestations of this life refer not to the isolated biological individual, not to the private, egotistic “economic man”, but to the collective ancestral body of all the people.
Abundance and the all-people’s element also determine the gay and festive character of all images of bodily life: they do not reflect the drabness of everyday existence. The material bodily principle is a triumphant, festive principle, it is a “banquet for all the world’.
Mikhael Bakhtin, Rabelais and his world, ISBN 978-0-253-20341-0, p.19
Waarover gaat dit toch allemaal, waar gaat dit henen? Wel, ik weet het gans eerlijk zelf in het geheel niet, ik typ maar wat, in de hoop ergens uit te komen, & dat lukt nooit want ik zit ook niet echt ergens in waar ik überhaupt uit wil.
Maar het beweegt, & dat is al een begin.
Want we zitten opgescheept met een Toestand en die toestand laat zich het best omschrijven als een soort verstarring in het aeternele Heden.
Iets Ergs dus, nogal.
De verstarring heet in Kathedraalse Dramtaal, met Hoofdletters dus, een Tunnelvision op de Decantine van het Heden , en ook wel ’s : De Migraine van Magere Hein, of zelfs gekruid met enkele klinknagels uit het beeldrijke Marc Sleens: Nero en het Uitblijven van de Grote Wafelenbak.
Het programma, de broncode of alleszins een min of meer begrijpelijke verhaspeling ervan, loopt ongeveer als volgt:
“Het [de Migraine] laat zich het best omschrijven als een schizoïde verstarring in de buitentijdse orde van het Woord, met het gezichtsvermogen geheel gefixeerd op het onafwendbare einde, [dat] de vruchtbare voortgang vertekent tot een bloedloze neergang, een droeve decantine: de decaloge orde wordt als een tiensliertige kwal in het spiralen van de tijd gekwakt & de hemelen verduisteren op een wijze waarmede vergeleken de special effects fabrieksbestierders van Hollywood, Bollywood & het Londense Soho samen een bedroevend stelletje armtierige prutsers blijken.
We zitten in de filmvertoning van het leven op de voorste rij.
Op het ogenblik dat je denkt het ergste wel gehad te hebben, krijg je de ware plaag van Egypte over je heen. Je laatste schepen vergaan, je huid schroeit, je zieltje flitst & flikkert in het onmetelijke duister van het suizende Niets. De dolby laat het afweten & het/de surround floept weg in het natte, ongefilterde neerkletsen op je oortrommel van staalharde witte ruis.
Stalen pinnen schieten met helse pijnen door de flarden van uw laatste bedenksels.
Een lachband begeleidt het wegritsen 1 per 1 van al het u dierbare want u was het bij nader inzien toch niet waard.
Iemand heeft medelijden met uw aandoenlijk gekronkel maar weigert u de verlossende naaldhak in te draaien omdat het kostbare glimleder dan wormrestenspatjes zou kunnen krijgen.
Het einde is op alle grafieken nu slechts een hairline verwijderd, het zwarte wolken van de dood snelt zichtbaar door de aders rond het diafaan vertoonde kloppen van uw broze hart.
& Dan, vervolgens,
alsof het zo nu eenmaal geconfigureerd moet zijn, alsof iemand bij de Poorten nu eenmaal dát soort humor heeft, verschijnt er een nimf uit het Niets, of, desgevallend, zo’n lekker ouwerwetse, gespierd-heroïsche witte schimmelberijder, wiens stem, in ieder geval, als een veelkleurige vlinder uit het droeve drab uitslaat, U roepende, de letters van uw naam, in een warmrode sliertenschittering van innige droefenisverbondenheid zich uit de zwarte gaten van uw kankeren losmaakt & het schier reddeloze alsnog richting gelukzaligheid katapulteert.
Alles klaart plots uit & er wordt je een onnoemelijk intense vreugde deelachtig waarvan je het bestaan geheel onmogelijk achtte, een schoonheid die in haar perfectie niet anders kan dan het verpletterde individu tot een aan het waanzinnige grenzende hilariteit drijven.
Een goddelijke galm weerklinkt waarbij zij janken moet, het individuele wicht waartoe u dan verworden bent, waarbij zij bibbert, beeft, & lacht & smeekt vervolgens bij alle denkbare goden alsmede ook bij de ondenkbare op heur blote knieen, om dit ogenblik van ontstellende schoonheid a.u.b. te mogen noteren, vastleggen, rekken in het ene medium dat haar voorhanden is: de schizoïde verstarring in de buitentijdse orde van het Woord.”
Na enige dagen van geduldig debuggen, tweaken & naar het eigene van de beschikbare lezer customizen , vermag deze broncode allicht bij een bewustzijn met minimale systeemvereisten het inzicht te wekken dat deze wereld hoedanook niet aan de dichters maar aan de vogels is.
De vogels immers: zij vliegen aan, zij vliegen af.
& Ginds onder, waar wij gaan, herschrijven zij moeiteloos in de gebaren van hun vlucht, het slechts schijnbaar onnoemelijk complexe van dit aards bestel.
Het onberekenbare geheel wordt kristalhelder in vogeltaal gevangen, dwz. in de eenvoud van een hoger perspectief.
Daarin klinken dan als evidenties woordenloos & geheel ontdaan van de humane ontluistering, het hieronder schaamteloos tot in het bouwvallige lyrieks gedegradeerde & verkreukelde: de simpele constanten van het U, de vanzelfsprekende functies van het ik, & het jij er middenin, methodisch, klaar & aan elke lucht in zachte vleugelslag mededeelbaar.