Ik twijfel er toch aan, zo zegt mij Aniado, of ik wel de enige ben. Er moeten er toch nog anderen zijn, die gaan zwemmen zijn in de zee van de borsten.
Het duurt nooit lang voor ik ze tref onder mij als wieren in de stroom. Ongetwijfeld: er is meer nodig dan enkele halen, je mag geen schrik hebben om je te ver te wagen.
Daarom verkies ik het water van een grote stroom, dicht bij de monding, waar het lijkt op een meer, maar met een zachte stroming. Ik daal de rivier af temidden zachte rondingen. Oh heerlijkheden! Men wil nooit meer weg uit het verbazende element met de exquise eilandjes.
Zijn we al in de golf, of nog in de monding? We weten het niet, we hoeven het niet te weten. We zwemmen, we zwemmen tot we uitgeput, nauwelijks bewust, stranden op de oever half op het zand, half in het water, terwijl de golfjes komen en gaan en u omringen en u borrelend binnenstromen en de watermassa in de verte zachtjes hijgt, zacht zoals verre stemmen die we maar vaag horen, vaag opriepen, ongeweten.
Henri Michaux, La mer des mamelles, in La vie dans les plis, Gallimard 1972, p. 54 (vert. dv)