(voor i.d.)
wij zijn gestorven wij zijn gestorven het bloed
zeikt ons de trein uit & de trein raaskalt, oogrolt
& sjort hoog de zinnen tot in de laatste vier rijtuigen
de praatgaatjes de bestemming aalst liederkerke uitkraken
wij zijn gestorven maar niemand
voelt met ons mee de uitval van het licht
hoezeer wij ook op heetst lijfeigen wijze
uit het zichtbare wegdeemsteren
met van de huid de spieren de dikke darm
de befaamde tintelingen bv.
bij het eindigende stadsnaderen.Punt het nieuwe punt aan de klasse
zoekt ons op in de curve, de curve
ook tunnelt, uit
wendt het al wat zich als in
voordeed, het alles al
was, stopt kaduuk met vereenzamen de kuddekastanjekleurig beverstaartbeslierte pubermeisjes
staat bij de treindeur snotziek te sjaaltrekken of
schijfjeslurkend per ipod de veeltuigige
slangeleider te lawaaibetreiteren Tiensetienertjes bij wie de naad ettert
van de streepjestijd hoe zij erbij zijn zijzij met er middenin die ene ontluikende jij-bloem
bij het wij bij het ons bij het wij wij wij
dat weerom is gestorven & ook de barcode
van de stationsnaam verzweert & overalonze neus even nog dóórruiken wil áán,
onze éne hand een ogenblik nog dóórtasten wil ónderwijl de dingen ter modderplas
met schuinse regen roemloos bezwijkenuit uw zwijgen
braakt nu de zwijgpit
in onze doodsmonden de
eeuwige stiltehet suisloze suizen
het godswijsje uitdv,
Alken-Leuven,
Kessel-Lo,
29/30-11-2007