Jij mag kiezen, jij bent de lezer, het is jouw lijf.
Ruis. Geruis. Gruis.
Je zal je de ogen hebben opengehaald aan het zwarte raster van je keuze.
(Geen kleur op het einde, op het einde is er geen kleur, er is nooit kleur op het einde).
Ruist. Rust. Rest.
Je zal gekozen hebben.
Roest.
Ruzie. Reuze. Rust.
Kom toch binnen(de glazen deuren zwieren open alsof iemand je angstzweet geroken had).
Hoe kunnen we je gerust stellen? Wat wil je van het gekende?
Hier: een winkelmandje. Log in. Registreer. Inhaleer. De schermen verkleuren
naar het roze van je kamer toen je voor het eerst masturbeerde. Voel. Kijk.
Proef. Hoor. Snuif de geur van warm gebakken brood.
Wat is je naam? Je voornaam? De voornaam van je moeder?
Dit is écht. Je telt mee. Alles is gecustomized.
Duizenden bezoekers wachten je op. Dit is het licht. Dit is de tekst in het licht.
De tekst draagt jouw naam. Alles is op maat geschreven.
Je zal er zijn, middenin. Er wordt op je gewacht.
Niets kan er nu nog misgaan. Alles is in orde.
* *
*
De woonblokken dialogeren met aan- en uitfloepende ramen.
Ze geven elkaar vertrouwelijke informatie door. Hoe lang die en die huurder het nog gaat rekken ( ze zien dat aan het soort afval dat je in hun kokers kiepert) . Het zijn gigantische breinen/processoren met in elke cel een tv-toestel als werkmier, een soort homunculus-raampje-toren in de toren waarin de torende celstructuur tot in het oneindige regresseert. De toorn gods herschreven tot God als woonkazerne. Woonerf De Rotonde aka Residentie Het Universum. De Roterende Torens. De Kletsnatte Vuurtorens. Roet. Toer. Toerental. Rot. Tor.
“Die van nummer 108 is weer aan het teervreten, hij balkt de emmers roet in stoeten totterdood”
* *
*
Elk woord is een gat: als je er te lang naar kijkt, val je erin.
Woonerf De Rotonde: twee veelkantige tovenaarsconstructies net buiten de stad, tegenover elkaar op een kale helling, met tussenin een dalletje dat wegglijdt in de oprit naar de autostrade, die op haar beurt wegdraait rond de torens als rond een rotonde. Als het Ware.
Een werkelijk brilliant staaltje ruimtelijke ordening van 1971. Allemaal piepkleine flatjes met 1 slaapkamertje. Er heeft nooit iemand willen wonen. Nu dumpt het OCMW er de oudjes die nog zelfstandig kunnen wonen. ‘Er is geen leegstand, de inrichting is niet conform de hedendaagse richtlijnen, maar we hebben andere prioriteiten.’
Twee troosteloze batimenten in een lus van nimmer aflatend verkeer gestrikt. Je droomt er soms externe grijze streepjes bij: uit de hoogste etages springende wanhopigen die zich de reddeloze gevangen weten van het klimmende vuur. Ekstase van het leven op ultrakorte afstand.
De ultieme naamval. De letters i & k hangen effen als in een flash-animatie tegen de felblauwe lucht te vectorieel-spartelen. Pixel-perfect. Keikoel tottersplut.
Ach, dat jongetje met zijn infantiel- escapistische rampenfantasietjes ook al. Deze in beton uitgekotste mormels zijn lang niet hoog genoeg om zelfs maar een cesna’tje op te kunnen richten, laat staan dat je het met een vol passagiersvliegtuig zelfs maar zou kunnen raken. Kom kom. Blijf bij de zaak. Het hier. Het nu. Hier. Nu. Wij.
Wij mogen van geluk spreken, wij.
Zij? Die plank? Die steekt haar soep nooit door. ’t Is een raar mens, ja. Ik denk dat die wiet rookt ofzo. Goed eten doet ze toch niet, haha.
De pistolets van bij Lemmens zijn altijd zo taai, wij gaan bij Driesens nu, met de auto ben je daar zo.
* *
*
Een punt, dat is alles.
Je balanceert met je naakte zweethuid op de zelfgescherpte spits. De spieren betonhard, maar je lacht ontspannen. Eén stap voorwaarts.
Maak iedereen wijs dat je erop drijft als op een erwt, de korrelende kern onder het niets dat je ontkennend bewerkstelligt als een dikke matras.
Reflecteer: verdubbel je kijkplezier. Bestorm je gedachten.
Klik op meer om meer te lezen.
* *
*
De Scheur. Een sneeuwstorm van witte vedertjes, je mond vlokt dicht.
Je bent een kudde courtisanes in verval, een troep gesticulerende halfnaakten, bebeende torso’s in rafels en lompen gehuld, uit hun huis gezet door de politie die hen besloop, bestormde dan met obsceen schellende fluitjes.
In cortège naar het abattoir met jullie.
Of het zweert dikbuikige negerkindjes uit je handen. Zoals het zout uit stukke batterijen gulpt.
De eeuwige stoet van het lijden. De verdroogde uitstulpingen die je als piepschuim van het uitwaaiende zwarte gat kan wegbreken. Het gat dat je overhoudt, dat nawalmt. Dat dan plots weg is, ook.
* *
*
Wie weet er wat? Wie zegt er wat?
Je dient deze bestanden te openen als een chirurg, hou de pixels tegen het duister achter je scherm als een tandarts, bestudeer de gaatjes in het gat in het donker waar het zaaltje staat waarin deze tekst afrolt, wegkrult, als een cataclysme oplost in de leesbaarheid van dit licht.
Het licht is de muur. Wie schrijft het licht op de muur? Hoe zet ik een punt in een punt, laat staan erachter?
* *
*
“Het kan u geen zak schelen, maar geloof me, dat blijft niet duren”. Een zeepkistredenaar, een straathoekwerker die zich de goede bedoelingen in de grauw-bruine bladerresten heeft uitgestald.
De poedel met het roze jasje aan kijkt om, de dame niet, zij sleurt de ketting met het hondje, de pootjes en het roze jasje snel de limousine in. Het portier klakt.
Rustig maar, ga zitten. Het einde trekt elk voorval in de klare lijnen naar het einde. Steek desnoods effen je wijsvinger diep in je keel.
* *
*
G R U I S