I
het gemoed Gemoed
de zwaarste schotten kletteren
bij het plastic waarmede zij
een verbinteniskleed in gele folie
scheurt af bij de nietjes
het gemoed Gemoed harkt zich bij het gebladerte
in de woorden, het hapert,
het Gemoed hangt niet naar zang
het Gemoed ach het zakt en
het speelt linnen
het spelt & het
lispelt
ik
maar er is geen ik
het ik is kaduuk
het ik is in een knik van de tijd weggekropen
mettertijd en
de tijd zit in het verduurde grijs één per één
de seconden te grazen te nemen
de tijd haalt het wel
op het snikken van levensbetreurders eerst
en levensbeëindigers uiteindelijk. Tel de punten:
onmacht spant moeiteloos de vellen onmacht
rond de onmacht, ook die van het uitten want ziet:
de repen onmacht snoeren
de onmacht ook de onmachtige mond in
tot het blauwig wasemt rondom
het on in de
mond
A N T I P E R I S T A S I S*
want bij ‘thans’ dat is geweten schakelen zich gelijktijdig alle lichten in/uit
JJ
thans – kijk, theofiel –
lozen de nachten alle opgespaarde
wateropstapelingen:
menigeen als brandschermen
met de wereldverdeling opgezadeld, hun vellen
vertonende de verzakkingen van het kwaad
menigeen zich tongrukkend en oogbalspiesend
uit het nauw in het nauw drijvend, schoksnikkend
anderen koning, onthoofd
anderen nog slaaf, armomzwangeld
de schermen tellen de nachten
de vrouwen tellen de klederen
de barmannen tellen de sirenes
de beenderen tellen de beenderen
de vlammen vlammen op de oscillografen, tekenen
de vlammen op een fond van vlammenzee
en er is
wind in de wind,
wind in de tochtgaten
de rij bouwval bestaat overigens
uit bouwval notarishuis bouwval nachtwinkel
bouwval 10 verdiepen glas enzoverder tot vers-einde. Van ginds:
verscheidene onaards mooi in kleurglas geblazen schoonheden
met zilveromrande liefdesgloedglimlachafsluitertjes komen ons toegewaaid
zij zijn in diverse delen uitneembaar
zij zijn waarlijk oogverblindend
de blik kleeft hen aan als een waaiblad
op de brillenglazen
tot het paalklapt, stokzuigt.
zij vragen ons kijkend de zin uit de ogen
zij veruitwendigen ons de durende dermate durende
worstelingen met onze sprakeloze monden
van onze koortsig zoekende tongen
wij vomiteren rillende hoe zij ons te boven gingen:
O U V E R T U R E
maar de ogen baden uitdrukkingsloos in het vocht van de ogen
HHH
Op het einde Einde spreekt een verpleegster
de al te zeer vermoeide schuifregelaar
in troostende bewoordingen toe:
“er is een zondvloed telkens ook
van uitklapstoeltjes die in dat hoogst
eigenaardige klappen uitmondt
alsof het betrof
het voorstellingseinde, velours
doek, de hurkende gestalte breekbaar gebogen
over het aluminium kotsbekken
en donker gapende de dienstuitgang:
P E R V E R T U R E
maanlicht op de wagen valt & viel
de kiezel in, vervolgens, en
na het slaken, gruis”
)
(Vatten wij heden
weerom het opdelen aan
van het volledige gemoed Gemoed
in de gemoedscontainer
met de zwaarste schotten
I tot & met HHH:
antiperistasis: term van de peripatetici: Antiperistasis est circumobsistentia contrarii delectioris a contrario fortiori circumdante et circumvallente: sive, quod in idem recidit, actio antiperistica est roboratio et intensio qualitatis contrariae imbecillioris a cotraria qualitate circumstante et oppugnante illam
perverture: eigen neologisme , de ‘vormende‘ antipode van de ouverture (geboorte)