払子¹
(een monnikenverhaal)
Leeghoofden zijn het. Op rood velours liggen de schedels in de bestofte vitrines van het aantoonbare. Suki’s slanke hand neemt hen op, een voor een, stoft ze af en legt ze terug. Een late zon tikt hen de bleke neusgaten aan en ongetwijfeld stroomt hen dan meermaals nog de energie van oude jiujitsubewegingen door. De oude stokdrang. Van Suki’s penseel, uit de hertenstaarthaartjes, vervliegt een zoete geur als van duizenden vliegenlijken.
Eerbetoon? Een tiental eeuwen eerder werd de wereld een wereld die de wereld wou zijn van rode stofdeeltjes. Welk bewustzijn zou dan nu nog de aap eren, die de aap na-aapt die zich in het pluche heeft gestort? Neem de virtualiteiten Tik, Tak, Tok en Tuk. Aai Tik is de Saaiborg. We zetten er Tok kruidenthee mee, Tak gewone thee en Tuk we eten aap in Saaiborgsaus.
Suki maait ook het gras van het perkje voor het Tribunaal. Grasgeur. Het serene zoemen van de motor. Haar okeren schouders duwen bevallig de grasmaaier. Moeiteloos. Maar onder de schouders liggen heus geen andere schouders verscholen op het grasmaaien te wachten. Leeghoofden.
Zo dan uw stad in, Lezer. Laat uw denken gezuiverd zijn door bruisende lust. Met zijden sjaals, met klaprozen zoen ik u.
¹'Hossu': zie http://www.aisf.or.jp/~jaanus/deta/h/hossu.htm