ZO
1.
Omnia quae sunt vel in se
vel in alio sunt. Alles van
het zijnde is in zich of in
iets anders. De betonkwaliteit
is B 45. Deze wentelstaafjesopstelling
gebiedt o.a.
- een eenheid van beweging in het
fragmentarische, die zich daardoor
enkel als stilstand kan voordoen - het bloedstollende doekvallen op
het toneel van de algemene tekst
over het Niets (of omgekeerd) - de lijfelijke verscheuring
der goedmenende intelligentsia
door het grauw - het zijn dat elke contingentie
door de geeigende presentie
uitsluit
Het licht draait & valt op de kandelaar.
De kandelaar draait in het licht.
Het licht draait de kandelaar.
De kandelaar draagt het licht
(uit).
2.
De denker mort. Iedereen
kan lezen, verzucht men,
die dit lezen kan, maar
niemand kan lezen
wat dat lezen inhoudt,
laat staan wat dit te lezen
insluit. De nodige rubberen
expansiemoffen, ook voor
elektrische leidingen, worden
geplaatst om de wateredichtheid
van het geheel volledig
te garanderen. De locomotief
schiet zo de de laatste
spoorrestjes af. Zo. Wat is, is
in zichzelf of in iets
anders, maar het doek
valt, het toneel draait
weg, de inhouden-toeschouwers
ploffen uit hunne turkooizen
velours de voorspelde catastrofe in:
– als je omkijkt, is ze dood;
– als je omkijkt, ís de dood;
– als je wegkijkt, kijk je om;
– niet wegkijken.
3.
Wie zullen we, zo
denkt ons de leider,
wie zullen we
knevelen, de nekvellen
toenijpen, de mond snoeren,
het lijf bedoemsmeren
opdat het onze bij ons blijft
& wij van het onze de zijnden?
De restjes der lichamen bezijden
de ingezetenen buiten te
houden, uitwijzen, verdonkermanen
desnoods, de som dient met
de opdienwijze te stroken.
In het bovendek wordt een opening
voorzien van 80 cm bij
80 cm voor het controleluik.
Laat ons aanvangen met het
inperken der geschiedenissen,
de getalen 6000 plus als des duivels
in de vergeetputten colloceren of
alleszins onze kudden daarover
mekkerend om liefde & weeïgheden
in het ongewisse laten opdat
de schepnetten der commersie
hen efficienter kan prooivissen.
We kunnen ondertussen wat
billenkletsen op de homobieltjes,
& de andere minderheidsvuurtjes
aanwakkeren met banvloeken.
4.
(het refrein, daar dat immers
aan de enkelvoudige catastrofe
voorafgaat:)
Het licht draait & valt op de
kandelaar. De kandelaar draait
in het licht. Het licht draait
de kandelaar. De kandelaar
draagt het licht (uit).
Hij, daarentegen
kan de geschillen enkel
sub specie durationis
als uien afschillen
De tijd aldus droogt
het afbeelden van het
uitdrogende verloop
van de uitdrogende
tijd dermate uit dat
de afbeelding fragiel
wordt, de status van
het tijdsbegrip precair,
& het hele zootje
tenslotte diafaan
op instorten staat.
We verzamelen tenslotte:
- Het tellen dat enkel des mensen is
- het kijken dat des mensen is
- het hebreeuws op latijnschen
leest geschoeid - rijk geworden door zout
& haring - een flard zwart
scheurde door het blauw
toen ze de bus opstapte,
nu ze de bus opstapt. - dit alles dat te denken geeft. Het licht viel
pardoes op de
kandelaar (echt).
[Een onduidelijke
differentie tussen
oneindig en onbeperkt.]