Een boom in dit huis, uit de vloer vorkt een stam, de daksponten kraken. Een oude handgehaakte sprei geurt muf op je benen, de thee is al lauw.Je hoorde een geluid, je dacht dat het de storm was buiten, maar daar wordt je het salon al uitgesleurd, een gezichtsloze vrouw sleurt je de kleren van het lijf, je wordt het bad ingeduwd. De scene verwildert. Wakker worden. Handen slaan, duwen, hakken. Oefening, oefening. Haar stem in je hoofd. Hoe lang is nog maar geleden? Twee dagen? Een week? Het heeft geen belang, er is toch geen tellen aan, nergens kan je in krassen, geen teken houdt stand in het smetteloze wit van deze ruimte & de groene balk op het werkvlak lijkt wel voor eeuwig stil te staan op net iets meer dan twee vijfde van de weg. Is er er wel voortgang, vooruitgang, vordering? Maakt het wat uit? Oefening. Opstaan. Je weet wat er van je wordt verlangd. Niet aarzelen: je ritst jezelf weg uit het gat in je droom, je holt naar de glasmuur, plakt je neus tegen het glas, kijkt naar de vlek van je adem op het glas die uitdeint, ogenblikkelijk krimpt & verdwijnt. De zware bromtoon van het hydraulisch systeem zet in.
Niet aarzelen, niet omkijken, niet denken. Met een hels gesis slokken de wanden het weinige meubilair op. Dat weet je, dat voel je, dat je zag je ook die ene keer dat je wel keek. Niet bewegen. Doe je niet wat je doen moet, dan krijg je een stroomstoot van hoge voltage door je naakte lichaam. Langzaam zetten de wanden zich in beweging, de balk wordt smaller & smaller, ook de muur met de deur komt op je af. Je adem gaat sneller, de wasem versnelt, je hartslag verdubbelt.
Nog niet. Je wordt niet verpletterd, een schrille fluittoon waarschuwt je, de druk wordt met de buitenlucht gelijkgesteld, je klemt je ellebogen tegen de zijwanden die je nu nog net een meter laten & daar schuift het glas weg, je wankelt in de felle kou die je plots overvalt want het is koudkoudkoud buiten & er staat een strakke wind waar je binnen niets van merken kon. Maar je wordt ook nu niet de afgrond ingeduwd, het is je zelfs toegestaan de maximale steun op te zoeken van het metertje grond dat je hebt, je mag knielen, je mag bibberend je neus over de rand van het platform steken, naar beneden turen, links, rechts, onder je, nee, ja, nee je bent niet alleen, want onder je, zo'n tien, twaalf meter lager zie je nog zo'n hoofd als een larve uit net zo'n platform als het jouwe wriemelen.
Ernaar schreeuwen helpt niet.
Elk geluid gaat verloren in de wind & je bent op je hoede want in de eerste weken (of was het later) was er één rakelings langs je heen naar beneden gestort, je had zijn gil gehoord 1 eeuwigheid lang toen het beeld van van een klapwiekend lichaam al een tel verdwenen was, maar zeker ben je niet want toen je het begreep was er beneden al niets meer te zien & wat maakt het ook uit of je nu zegt iemand sprong of iemand werd geduwd of ik droomde een val?
De wind giert & je kan 1, 2, 3 van je lotgenoten onderscheiden op twaalf meter afstand onderling, net zo ver tot ze samen versmelten in een strakke lijn die op zijn beurt in de witte leegte onder je verdwijnt. Springen is geen optie.
Het glas schuift terug, je metertje verbreedt zich weer, je hok deint uit tot alles weer uit de muren geklapt, glanzend & ordelijk, van huidschilfers & haartjes ontdaan perfect het oude is, naadloos nieuw & wit zoals het was, net als de vraag die weer opdoemt & het oude vertrouwde antwoord van haar stem in je hoofd. Springen is geen optie.
Hou van die stem. Mijn stem is een anker.